Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
Coördinatiecommissie, 6 november 1961.
Engeland en de EEG. De eerste besprekingen op ambtelijk niveau tussen de zes over de komende onderhandelingen met Engeland zijn onbevredigend verlopen. De Franse houding was opmerkelijk negatief.
De CoCo concludeerde: A) Het is gewenst dat Nederland, tezamen met Benelux-partners en Duitsland, een strak standpunt blijft innemen tegenover de Franse obstructieve politiek. B) Op grond van de ambtelijke besprekingen is het waarschijnlijk dat de Europese Commissie een sterke positie zal gaan innemen. Op ambtelijk niveau is dit geen bezwaar, op politiek niveau zou een sterke positie van Hallstein een minder gelukkig effect op de onderhandelingen kunnen hebben. IN dit verband werd de vraag besproken of, nu er geen overeenstemming is over een permanent voorzitter, wellicht een krachtige secretaris-generaal moet worden gezocht. Nederland moet echter voorzichtig zijn om op het moment het initiatief te nemen tot aanwijzing van een secretaris-generaal, die niet aan alle vereisten zou voldoen. C) Frankrijk heeft gesteld niet over landbouwproblemen met de Engelsen te willen spreken voordat vorderingen met het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn gemaakt. De Coco meent dat er slechts sprake mag zijn van uitstel van enkele weken. D) Frankrijk en de Commissie stellen dat de Britten het gemeenschappelijk buitentarief van de EEG moeten aanvaarden en dat vervolgens over bepaalde uitzonderingen voor de invoer in Engeland uit het Gemenebest zou kunnen worden onderhandeld. De CoCo meent echter dat meer pragmatisch te werk moet worden gegaan. E) De Nederlandse delegatie zal ernaar streven in contact met de Benelux-partners tot gemeenschappelijke standpunten te komen.