Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01571
23-11-1962
Actoren
Brief en nota
Samenvatting
1e Concept-nota over de verhouding van de EEG tot derde landen.
Naarmate de EEG haar bestaansrecht heeft bewezen wordt daarop in toenemende mate gereageerd door derde landen die bezorgd zijn voor de gevolgen voor hun export. Deze resulteren in verzoeken toe toetreding, associatie of regulering van handelsbetrekkingen. Anderen, met name in ontwikkelingslanden, zijn zeer kritisch. De EEG zal, zodra Engeland is toegetreden, zich niet kunnen onttrekken aan de verplichting tot redelijke regelingen met derde landen te komen. Bij de bepaling van een EEG-standpunt moet rekening worden gehouden met de vraag in hoeverre er onderscheid moet worden gemaakt tussen Europese en niet-Europese landen, Voor Europese landen is toetreding mogelijk, maar hoe ligt het bij associatie?
T.a.v. landen buiten Europa zal Nederland ernaar blijven streven dat het beleid gericht blijft op vrijmaking van het internationale verkeer op basis van het meestbegunstigingsbeginsel. Alleen in de verhouding tot landen die tot voor kort afhankelijk waren van een der lidstaten of dit nog zijn kan tijdelijk hiervan worden afgeweken.