Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01876
1-12-1970
Samenvatting
Na amper een maand in Parijs te zijn tracht De Ranitz een stand van zaken te geven van de Europese eenwording.
De Franse houding t.ov. Europa moet gezien worden in het feit dat Frankrijk een geschiedenis heeft als grote mogendheid. Dit heeft gevolgen voor de bereidheid om soevereiniteit over te dragen aan communautaire instellingen. Onder De Gaulle heeft Frankrijk een groot gedeelte van het verloren zelfrespect teruggewonnen.
De taak van de huidige Franse regering is om het gaullisme te doen voortleven. De Ranitz heeft de indruk dat de overgrote meerderheid van diegenen die zich ermee bezig houden wel van mening is dat de toetreding van het VK zal plaatsvinden. Het is geen politiek probleem, zoals onder De Gaulle, hoogstens een technische kwestie.
T.a.v. het Nederlands beleid leidt dit tot de volgende conclusies. 1) Men moet zich niet voorstellen dat op relatief korte termijn van Franse zijde enigerlei belangrijke stappen zullen worden gedaan in de richting van werkelijke eenwording, inclusief versterking van de communautaire instellingen. Daarom moet gekozen worden voor een etappe-gewijze benadering. Daarbij moet niet worden geschuwd te beginnen met intergouvernementele samenwerking. 2) Inzake de toetreding staat Nederland bekend als 'plus anglais que les anglais'. Dit beperkt de Nederlandse rol als moderator in de onderhandelingen. Het zou daarom de Nederlandse positie versterken indien het de motieven sterker naar voren brengt die het tot deze opstelling brengt. Bovendien moet men zich realiseren dat Frankrijk voor de Britse toetreding geen wezenlijke offers wil brengen.