Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S02323
05-02-1971
Samenvatting
4c. Toetreding van Groot-Brittannië tot de EEG.
Luns deelt mee dat bij de bespreking van de Britse financiële bijdrage in de EEG-Raad duidelijk is vast komen te staan dat alle delegaties het Britse openingsbod van 3% te laag vinden, maar dat anderzijds de Franse eis van 20 à 21% voor de vijf veel te hoog is. Afgezien van Luxemburg hebben de andere delegaties geen concreet voorstel gedaan. Spreker ziet de ontwikkeling met enig pessimisme tegemoet. De Koster stelt dat de standpunten nog ver uiteen liggen. Op andere terreinen is wel vooruitgang geboekt. De Koster heeft wel laten vastleggen dat Nederland nooit zal kunnen meewerken aan maatregelen voor Aziatische Gemenebestlanden die de positie van Indonesië kunnen schaden.
Lardinois stelt dat Rippon zou hebben verklaard dat een Britse aanvangsbijdrage van 10% als voorstel van de EEG niet onredelijk zou zijn. Hij schijnt eraan hebben toegevoegd dat een aanvangsbijdrage van 8% onder zekere voorwaarden voor Groot-Brittannië niet onaanvaardbaar zou zijn. Dit bevestigt dat het Nederlandse standpunt niet irreëel is.
De Koster merkt echter op dat de Britse ambassadeur heeft laten weten dat deze berichten uit de Times niet juist zijn.
Luns wijst erop dat Rippon enkel heeft gesteld dat men uitgaande van een eventueel EEG-voorstel van 10% naar een compromis kan toewerken. Verder heeft hij vernomen dat in Britse regeringskringen wordt gedacht aan een initiatief voor een topconferentie van de regeringsleiders van de EEG en Groot-Brittannië in april.