Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
4b. De toetreding van Groot-Brittannië tot de EEG.
De Koster deelt mee dat Frankrijk een nieuw voorstel heeft ingediend m.b.t. de financiering. Dit nogal strarre Franse voorstel houdt een overgangsperiode in van maximaal 5 jaar en een gecompliceerde bijdrageformule die voor de vijf op een onaanvaardbare hoogte uitkomt. Sprekers hoop om op de komende Raadszitting tot overeenstemming te komen lijkt ijdel te zijn. Nederland zal binnen de zes aan zijn standpunt moeten blijven vasthouden; ook van Duitsland wordt verwacht dat het een sterk standpunt zal innemen. In ieder geval zal Nederland zich niet bij compromissen aansluiten die voor Groot-Brittannië onaanvaardbaar zijn.
Lardinois is minder somber. Men mag niet vergeten dat t.a.v. de landbouwproblemen en de overgangsperiode grote vorderingen zijn gemaakt. Ook het probleem Nieuw-Zeeland is een stuk naderbij gebracht.
Witteveen acht de Franse opstelling in de groep van experts inzake het pond sterling-vraagstuk negatief en onredelijk. Hij is het met De Koster eens dat getracht moet worden dit buiten de onderhandelingen te brengen en te verwijzen naar nader overleg tussen de ministers van Financiën.
De Koster stelt dat de wezenlijke achtergrond van de Franse houding is het gebrek aan vertrouwen in Groot-Brittannië. Frankrijk vreest dat de Britten zich na het einde van de overgangsperiod niet zullen houden aan het verdrag w.b. het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Groot-Brittannië is er helaas in geslaagd om dit Franse wantrouwen weg te nemen. Kernpunt van de besprekingen is het zuivelprobleem van Nieuw-Zeeland.
Zie ook