Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963

 
English | Nederlands

Inleiding

De digitale bronnenpublicatie Nederlands-Indonesische betrekkingen 1950-1963 is het vervolg op de gedrukte publicatie over de periode 1945-1950. In aanpak vertonen zij grote overeenkomsten. Beide bevatten een selectie van documenten uit de Nederlandse archieven over de Nederlands-Indonesische betrekkingen. Vanuit een breder historisch perspectief bezien bestrijken zij daarmee de processen van dekolonisatie en staatsvorming in Indonesië in de behandelde tijdvakken.

Bij de selectie van de documenten voor de NIB 50-63 is ernaar gestreefd de lezer een zo volledig mogelijk beeld te geven van de totstandkoming en uitvoering van het Nederlandse beleid ten aanzien van Indonesië en Nederlands Nieuw-Guinea in deze periode. Het aandachtsveld ligt afwisselend bij de besluitvormende gremia in Nederland, Indonesië en de bij het proces betrokken mogendheden en organisaties. De kern van de documentatie wordt gevormd door de verslagen van de Nederlandse ministerraad, aangevuld met een ruime keuze uit de relevant geachte nota's, telegrammen en rapporten. Deze zijn afkomstig van de betrokken ministeries in Den Haag, de Nederlandse ambassades in Washington, Londen en Canberra en de Nederlandse vertegenwoordigingen in Jakarta, Parijs (NAVO) en New York (VN). Daarnaast is ook ruim aandacht besteed aan de bestuurlijke en militaire rapportage van het Nederlandse bestuur op Nieuw-Guinea.

Door de soevereiniteitsoverdracht van 27 december 1949 was de koloniale verhouding tussen Nederland en Indonesië omgezet in een in principe gelijkwaardige relatie van Uniepartners. Dit had gevolgen voor de aard en omvang van de berichtenstroom. Niet langer zetelde er in Batavia/Jakarta een in laatste instantie vanuit Nederland aangestuurde Indische overheid, maar een soevereine Indonesische regering die zijn drijfkracht ontleende aan de interne dynamiek van de machtsverhoudingen in Indonesië. Voor deze publicatie is de voornaamste informatie over de gang van zaken in Indonesië afkomstig van de Nederlandse vertegenwoordiging in Jakarta, die tot 1956 Hoge Commissariaat heette en over zes lokale commissariaten beschikte. Door het verdwijnen van deze commissariaten na de opzegging van de Unie door Indonesië in februari 1956 nam de informatiestroom aanzienlijk af, om na de verbreking van de betrekkingen op 17 augustus 1960 weg te zakken tot op het niveau van een voornamelijk militaire inlichtingenrapportage.

Deze ontwikkeling geeft aan dat ook de thema’s verschuiven. In de eerste jaren na de soevereiniteitsoverdracht was de aandacht gericht op de uitvoering van de besluiten van de Ronde Tafel Conferentie, inclusief de federale opzet van Indonesië, de positie van de Molukkers, die van de Nederlandse gemeenschap in Indonesië en de consolidatie van de Nederlandse economische en financiële belangen aldaar. Voor de latere fase is de aandacht van de Nederlandse rapporteurs gericht op de machtsverhouding tussen president Soekarno, de militairen en de politieke partijen. In de allerlaatste fase, met name vanaf 1961, gaat de aandacht vooral uit naar de Indonesische voorbereidingen voor een aanval op het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea.

Westelijk Nieuw-Guinea was op Nederlands aandringen in 1949 van de soevereiniteitsoverdracht uitgesloten. Vooral na het mislukken van de Geneefse conferentie in februari 1956 overheerste dit onderwerp de betrekkingen. Enerzijds leidde dit tot een toegenomen belangstelling van Nederland voor de bestuurlijke en culturele ontwikkeling van dit gebied. Anderzijds werd het beleid gekenmerkt door het zoeken naar internationale garanties, die een ontwikkeling van de Papoea’s tot zelfbestuur mogelijk zouden maken. Daarbij kwamen de betrekkingen met de Verenigde Staten van Amerika, Australië en de Verenigde Naties centraal staan. De schriftelijke neerslag hiervan is terug te vinden in deze bronnenpublicatie.

De publicatie is niet alleen afgebakend door inhoudelijke, maar ook door economische en formele criteria. Overeenkomstig de door het bestuur van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis gegeven richtlijn diende de bewerkingsduur beperkt te blijven tot een termijn van hooguit zes jaar, terwijl de beschikbaarstelling van het materiaal in digitale vorm diende te geschieden. Voor de bewerkers vormden deze randvoorwaarden niet alleen een beperking, maar ook een uitdaging. De beperking is gezocht in het terugbrengen van het aantal archieven, waaruit het materiaal is geput. Dit zijn achtereenvolgens
- Dossierarchief van het ministerie van Koloniën en opvolgers
- Code- en Openbare telegrammen van het ministerie van Koloniën
- Archief Gouverneur Nederlands Nieuw-Guinea
- Geheim dossierarchief van het ministerie van Buitenlandse Zaken
- Codetelegrammen van het ministerie van Buitenlandse Zaken
- Postarchief Washington van het ministerie van Buitenlandse Zaken
- Archief van de ministerraad en onderraden
- Dossierarchief van het ministerie van Algemene Zaken
- Persoonlijke collecties van W. Drees, J.H. van Roijen, J. de Quay en Th. Bot.

Het zich op het Nationaal Archief in Den Haag bevindende persoonlijk archief van minister J.M.A.H. Luns was tijdens de duur van het onderzoek nog niet beschikbaar. Verder is er uit oogpunt van tijdsbesparing bij de samenstelling van deze bronnenpublikatie afgezien van het raadplegen van de militaire archieven. Hierbij kan worden aangetekend dat de wel doorzochte archieven de belangrijkste documenten, analyses en rapportages over de militaire ontwikkelingen bevatten, die voor de besluitvorming van belang waren.

Uit de aard der zaak moest ook binnen deze hierboven aangegeven grenzen scherp worden geselecteerd, niet alleen om redenen van economie maar vooral ook om te komen tot een enigszins overzichtelijke presentatie van de behandelde materie. De centraal geachte documenten zijn steeds in hun geheel opgenomen en via verwijzingen met elkaar verbonden. Veel van de omliggende correspondentie is in de annotatie vermeld, dan wel geheel of gedeeltelijk geciteerd. Maar anders dan bij de samenstelling van de NIB 45-50 kon niet worden gestreefd naar het traceren van alle documenten die in de opgenomen stukken zijn vermeld. Het onderzoek daarnaar beperkte zich in principe tot het in bewerking zijnde dossier. De in eerste aanleg geconstateerde lacunes konden in veel gevallen nog worden ingevuld bij het doorzoeken van de overige bij het onderzoek betrokken archiefbestanden. Voor nader onderzoek kan worden verwezen naar de Guide to the archives on relations between the Netherlands and Indonesia 1945-1963, die ook de buiten Nederland aanwezige voor ons onderwerp relevante archiefbestanden beschrijft.

Tot slot:
Handelspolitieke en financieel-economische betrekkingen komen in deze publikatie primair aan bod vanuit het perspectief van machtsstrijd en conflictbeheersing. Maar niet toevallig dateert uit deze zelfde periode het streven via 'technische' hulpverlening - spoedig ontwikkelingshulp en later ontwikkelingssamenwerking genoemd - invloed te houden of te krijgen in de voorheen gekoloniseerde gebieden. In de bronnenuitgave Nederlandse Ontwikkelingssamenwerking, bewerkt door M.L.J. Dierikx e.a., Vol. I en II (1945-1967), RGP Kleine Serie nos 97 en 99 komt ook het op Indonesië gerichte ontwikkelingsbeleid uitvoerig aan de orde. Deze bronnen vormen een onmisbare aanvulling op de hier gepresenteerde documenten over de Nederlands-Indonesische betrekkingen.

P.J. Drooglever
M.J.B. Schouten