Graaf Floris V erkent dat heer Willem van Horn en Altena, ridder, ten overstaan van hem het bewijs heeft geleverd dat hij een aantal rechten van hem in leen houdt, te weten tolvrijdom voor de burgers van Woudrichem van vrijdagochtend tot zondagavond te Niemandsvriend, uitgezonderd voor wijn; tolvrijdom aldaar voor diens overige onderzaten die tiend- en pachtopbrengsten vervoeren; tolvrijdom aldaar voor burgers van Delft, Dordrecht en Zierikzee die laken in Woudrichem en Giessen ter markt brengen; een rente van 10 mark Keuls of 13 pond Hollands jaarlijks uit de tol van Niemandsvriend; en een rente van 18 pond jaarlijks uit de muntwerkplaats te Dordrecht, maar alleen wanneer daar muntslag plaatsvindt; voorts omschrijft hij de wijze waarop de lieden van heer Willem hun tolvrijdom dienen aan te tonen.
Die here van Hoirne.