Met [- onl.] heb ik toen hij in eene zijner [onl.]
de verkoop van eenige honderde balen aan Papa B. verhaalde
een gvaarlijk oogenblik, daar hij mij toen ik meesmuilde, op
eenen beledigenden toon vroeg wat ik zeide? Gelukkig
had ik het geluk van te kunnen zwijgen en naderhand
ontlaste zich mijne opgekropte gevoeligheid in een
staatkundig verschil met oom Jan over ultra's en
liberalen, waarbij ieder even zeer comme de raison in
zijn eigen gevoelen bevestigd wierd, doch 't geen ook zeer
goed afliep. Pauly schrijft druk uit Marseille welke
stad juist een kolfje naar zijn hand is. Muller
bragt een regt genoeglijke avond bij ons door, zijne verhalen
wegens eenen even achtenswaardigen als beminnelijken
kwaker die op 68 jaar nog eens de behoefte gevoeld had
Londen te verlaten, en den staat van het Christendom
op het Vaste land te onderzoeken waren belangrijk. Genoeglijk
was een dag op Vredelust, belangrijk de berigten welke
ik daar wegens de Clercquen famille inzamelde en genoeglijk
het verblijf in een plaats nog Zoo in de herinneringen
onzer famille ingeweven. Het Gein viel mij echter af.
Ik zag met genoegen de femmes. Er is een weinig te veel
vernuft in, doch echter geestige overbrengingen. Zoo
kom ik dan eindelijk tot het genoeglijk oogenblik
van heden en eenen dag waarin ik reeds zoo veel
huwlijksliefde genoot, hoop ik met de kroon der Vriendschap
te eindigen. Caroline heeft mij een allerliefst vaers
gegeven, zij is een engel. Zooeven bekome ik een
briefje van Dacosta ook die moet nog komen en dan
heb ik het gehele boelje bij elkander. Vivat
amicitia en hymen.
Aug. 3. Heerlijk, onvergeetlijk, heilig, onbeschrijfbaar was
mij de avond van gisteren. Waarmede zal ik hier beginnen
waarmede zal ik eindigen, en hoe zal het loflied ten hemel
stijgen voor den dank aan den Vader alles goedes aan den
vlekkelozen bestierer van ons lot voor zoo veel onverdiende
zegen. Was er niet zoo dikwijls in mijne borst strijd
over de laauwheid mijner godsdienstige begrippen gerezen. Had
niet die onzalige gewoonte bij ons belijdenissen op te stellen
welke ter uitdrukking van het begrip van onzen godsdienst
met een eenigzints belletristisch toon vereenigt ook bij mij
eenen noodlottigen indruk nagelaten. Herinner ik mij alle die oogen-
blikken die plegtig op mijn gevoel werkten alleen die belangrijk
voor mijne godsdienstige begrippen waren, het kleine verschil
van denkbeelden tusschen mij en mijne toenmalige geliefde in de
lanen van Rupelmonde, de heilige aandoening bij eenige avondmalen
of de diepe ontroering op den dag toen ik Stillings dood las. Hoe
dikwijls vroeg ik, is dit Christendom en hoe dikwijls besefte
ik stellig dat Christendom meer was als dat rationale
waarvan ieder maakt wat hij wil, en dat soms wrevel[?] doet
geworden[?] daar geen positief denkbeeld zich daarbij vereenigd.
Nu leerde ik Dacosta kennen, bewonderde de hoogte van zijnen
geest de verheffing van zijn genie en ik kan niet ontveinzen
dat het denkbeeld dat deze Jood was, dat met alle de
verheffing van ziel hij eene leer getrouw bleef geheel vijandig
aan de mijne wier aankleving de vervloeking van mijnen zaligmaker
met zich bragt, mij een oogenblik in mijnen godsdienst deed
weifelen te meer daar de zoo enthusiastische man die
mij Dacosta moest leren kennen, mij reeds gewaarschuwd had
mij met hem in dezen niet in te laten daar deze alles onderzocht
had, en nu moest Dacosta mij toeschijnen als
de Christus in de heerlijke en schmerzvolle Phantasie van Jean Paul, die