Verzekeringsfondsen

Geen van de door Den Haag ingestuurde reglementen is in het archief teruggevonden. In 1852 vroeg echter de Franse consul informatie over in Nederland bestaande onderlinge verzekeringen. In dat kader vroeg het departement o.a. aan Den Haag reglementen op te zenden. Over het algemeen zonden de gemeenten twee reglementen in, waarvan er 1 zich nog in de departementale archieven bevindt. In 1852 werden 13 reglementen opgezonden, terwijl de statistiek 11 fondsen registreerde. Enkele instellingen hadden verschillende afdelingen met afzonderlijke reglementen. Voorts zijn gegevens ontleend aan Van den Abeele en aan Geselschap. In 1827 werden 16 fondsen geregistreerd, in 1828 13. Waarschijnlijk werden het Maandfonds (385 leden) en het weduwenfonds (151 leden), beide onderdeel van de Nieuwe Sociëteit van Voorzorg, niet meer afzonderlijk opgegeven en is er een fonds (Ondersteuning in Nood) teniet gegaan. De gegevens over de zieken- en begrafenisfondsen zijn vanaf 1874 in het gemeenteverslag opgenomen, ook die over 1880. Het ziekenfonds van het Nut en het Burgerlijk Begrafenisfonds ontbraken in die opgave, Het Burger Zieken- en begrafenisfonds (nrs 1303 en 1304) zat toen wel in de opgave.
In 1926 stelde de geneeskundige inspectie een onderzoek in naar de ziekenfondsen. Alleen het overzicht van Zuid-Holland is bewaard gebleven in het archief van de Gezondheidsraad, inv. 609, Legger Zuid-Holland. De gegevens voor de jaren twintig zijn hieraan ontleend.
Leden volgens Armverslag: 1830 8542; 1835 10.242; 1840 11.709; 1845 131.640; 1850 95.085; 1855 104.940; 1860 146.655; 1865 161.973; 1870 176.115; 1875 196.897; 1880 211.900.