6. Toelichting op de velden

 
English | Nederlands

Toelichting op de velden

Voor iedere organisatie is een apart formulier aangemaakt waarop de plaats van vestiging en een aantal andere gegevens gestructureerd zijn opgeslagen. Hieronder volgt kort een toelichting van de velden, de manier waarop ze zijn ingevuld en welke punten van onzekerheid er zijn.

Naam. Hier is zoveel mogelijk de volledige naam vermeld alsook eventuele naamsveranderingen. Soms vermeldde een bron expliciet de opheffing van een fonds gevolgd door de oprichting van een nieuw fonds door dezelfde initiatiefnemers, maar met een nieuwe naam en (enigszins) gewijzigde voorwaarden. In andere gevallen weten we dat er een naamswijziging is geweest, maar is niet bekend of het oude fonds officieel werd opgeheven.

De plaats van vestiging. Dit betreft de plaats waar de organisatie werd opgericht. In sommige gevallen is er sprake van twee vestigingsplaatsen. Alleen over de Amsterdamse afdelingen van sommige elders gevestigde fondsen zijn enigszins systematisch gegevens beschikbaar. Die zijn als afzonderlijke organisatie opgenomen. Voor het overige zijn agentschappen niet opgenomen.

De provincie waarin die plaats ligt. Wanneer een plaats in de loop van de tijd tot verschillende provincies heeft behoord, is de oorspronkelijke indeling aangehouden.

Aard. onder dit kopje zijn ongelijksoortige variabelen opgenomen. De meeste organisaties hadden geen duidelijke rechtsvorm. Uitzonderingen vormden de NV en na 1855 de verenigingen. De NV behoort tot de groep commerciële, de verenigingen tot de onderlinge fondsen. Een soort tussen-categorie vormen fondsen opgericht en bestuurd door de medische beroepsgroep. Er worden twee types onderscheiden. De zogenaamde doktersfondsen boden uitsluitend medische zorg in de eigen praktijk. Fondsen waaraan verschillende artsen deelnamen en die naast medische zorg ook andere producten aanboden zijn artsenfondsen genoemd. Zij ontstonden vanaf de jaren 1840 in de steden.1 De grote meerderheid van de fondsen waren non-profit organisaties. Sommige waren al eeuwen oud (schutters en gilden). Er werden veel fondsen opgericht uit liefdadigheids- en/of verheffingsmotieven (door `t Nut, geheelonthouders, ondernemers en/of arbeiders). Als laatste biedt de knop aard de mogelijkheid fondsen gericht op een bepaalde doelgroep te inventariseren (dominees, joden, onderwijzers, overheidspersoneel, vrouwen of zeelieden).

Jaar van oprichting. Hier is het officiële oprichtingsjaar vermeld. Als de exacte datum bekend is staat dat in het bij het fonds gevoegde document. Wanneer het jaar niet bekend is, is het veld Jaar van eerste vermelding ingevuld. Dat is het jaar dat de organisatie voor het eerst wordt vermeld in bronnen of literatuur. Dit wordt toegelicht in het bijgevoegde document.

Jaar van opheffing of, indien onbekend, van laatste vermelding in bronnen of literatuur. Als de organisatie is opgegaan in een ander fonds of verzekeringsmaatschappij wordt een fusiedatum vermeld.2 Daarnaast staat bij sommige fondsen een splitsingsdatum. In de tweede helft van de negentiende eeuw oefenden artsen steeds meer druk uit een scheiding door te voeren voor de verschillende voorzieningen en deze afzonderlijk te administreren. Dat streven begon in de twintigste eeuw succes af te werpen. De splitsing werd voorts in de hand gewerkt door de Wet op het levensverzekeringsbedrijf (1922). Fusie- en splitsingsdatum vallen vaak samen. Meestal is onbekend of er intern al eerder sprake was van een scheiding in het beheer.

Bestaansduur. hier worden de fondsen gerangschikt naar 6 categorieën van <2 jaar tot > 50 jaar. Bij de fondsen, waarvan oprichtings- en/of opheffingsdatum niet bekend is, is dit een minimum, in werkelijkheid kunnen zij veel langer hebben bestaan. De bestaansduur is alleen ingevuld bij fondsen opgericht vóór 1880.

Voorzieningen. Ziekengeld, ziektekosten, begrafenisgeld, weduwegeld, wezen, ouderdom, overlijden, lijfrente verwijzen naar de voorzieningen die het fonds bood.

Leden. hierin is het aantal leden gemeld zoals in de bron opgenomen. Deze cijfers zeggen overigens weinig over zowel het aantal verzekerden als de regionale verzekeringsgraad (voor een nadere toelichting zie Inleiding, p. 23).

Verzekering op het leven. Tussen 1830 en 1880 mochten levensverzekeringsmaatschappijen en weduwe- en wezenfondsen alleen met toestemming van de overheid functioneren. Dit was geregeld in het eerder genoemde KB van 1830. Hierop waren echter wat betreft de weduwefondsen uitzonderingen mogelijk (zie Inleiding, p. 19). Ook enkele tontines meldden zich in het kader van het KB 1830 aan. Via de picklist kunnen goedgekeurde maatschappijen, weduwefondsen, weduwen- en wezenfondsen en tontines worden gevonden. Omdat het voorschrift alleen gold tussen 1830 en 1880 en er ook verzekeringsmaatschappijen na 1880 zijn opgenomen is ook de categorie overige levensverzekeringen toegevoegd. Het betreft meestal maatschappijen waarin oudere fondsen op gingen.

Opmerkingen:

1. Na het formulier volgt een documentje waarin meer informatie staat. Er zijn bijvoorbeeld veel gegevens bekend over de hoogte van de contributies en de uitkeringen.3 Op basis van mijn gegevensverzameling uit de afdeling Armwezen heeft Joost van Genabeek de gemiddelde contributies en uitkeringsniveaus over 1827 berekend en evenals andere gegevens voor zijn dissertatie gebruikt.4 Deze gegevens en andere data over contributies en uitkeringen - bijvoorbeeld uit de Fondsenenquête van de Staatscommissie van 1890 - zijn in de documentjes vermeld, maar niet in de formulieren verwerkt. Dat geldt ook voor de gegevens over bezit (zie voor een nadere toelichting Inleiding, p. 25). Verder zijn incidentele gegevens opgenomen over de namen van bestuurders, onderlinge conflicten, bekende reglementswijzigingen en dergelijke.

2. Bij sommige fondsen waarbij vermeld wordt dat zij meewerkten aan het armverslag is NN en een naam vermeld: die naam en vaak ook de erbij vermelde gegevens zijn ontleend aan een andere bron. Het oprichtingsjaar en de plaats van vestiging rechtvaardigen de veronderstelling dat het genoemde fonds in de opgave voor het Armverslag werd opgenomen, maar dat is niet zeker. Nader onderzoek in het archief van de gemeentelijke afdeling armenzorg zal daarover uitsluitsel kunnen geven. In een aantal gevallen werd die veronderstelling al in de loop van het onderzoek bevestigd omdat later iets bijzonders over dat fonds gemeld werd. Zo valt ook voor een belangrijk deel te reconstrueren wanneer fondsen (soms bij benadering) opgeheven zijn.

3. In het document zijn tevens beknopte verwijzingen naar bronnen en literatuur opgenomen. De volledige titelbeschrijvingen vindt men in de literatuurlijst.


1. In het tweede decennium van de twintigste eeuw ontstonden vanuit de NMG georganiseerde fondsen. Deze komen in beeld omdat sommige fondsen werden omgevormd tot een NMG-fonds en andere in een NMG-fonds op gingen (voor een nadere toelichting zie Inleiding, p. 26).

2. Het concentratieproces van de begrafenisfondsen vond veel eerder plaats dan bij de ziekenfondsen. De resultaten daarvan zijn terug te vinden in de op internet gepubliceerde lijst oude fondsen. Bij de ziekenfondsen betekende de invoering van het Ziekenfondsbesluit het startsein voor overnames. In de publicatie van de Stichting Historisch Ziekenfondswezen uit 1994 zijn veel fusiegegevens te achterhalen, maar in 1994 was het concentratieproces nog in volle gang. (NB: In de teksten bij de fondsen wordt naar dit onderzoek verwezen als HiZ). Latere fusies en overnames zijn niet systematisch onderzocht.

3. Als er geen datum vermeld staat bij contributie of uitkering is dat gegeven ontleend aan het onderzoek van de afdeling Armwezen uit 1827.

4. J. van Genabeek, Met vereende kracht risico’s verzacht. De plaats van onderlinge hulp binnen de negentiende-eeuwse particuliere regelingen van sociale zorg (Amsterdam 1999).