Adrichem, Cornelia van (1496-1543)

 
English | Nederlands

ADRICHEM, Cornelia van (geb. Adrichem, bij Beverwijk 1496 – gest. ? 5-6-1543), religieuze en dichteres. Dochter van Arent van Adrichem (gest. 1504) en Agatha Suys (gest.1538).

Cornelia van Adrichem werd geboren als jongste in een gezin van minstens vijf dochters en twee zoons op de ridderlijke hofstede Adrichem, bij Beverwijck. Ze werd koorzuster in het nabijgelegen klooster Nazareth. Haar bekendheid dankt zij aan het feit dat zij het Latijn beheerste. Haar neef Cornelis Suys zorgde ervoor dat haar Latijnse psalmbewerkingen bekend werden bij de geleerden aan de Sorbonne. Van haar hand is alleen het grafschrift overgeleverd dat zij maakte op haar eigen dood. Het wordt geciteerd door Pieter Opmeer in zijn Historia martyrum Batavicorum (1624), in een passage over de geestelijke Cornelius Musius, slachtoffer van de wreedheid van geuzenleider Lumey. Met Musius zou zij persoonlijk bevriend zijn geweest. Het grafdicht luidt: ‘corpus humo, superis animam Cornelia condo./ Pulverulenta caro vermibus esca datur./ Non lachrymas, non singultus, tristesque querelas,/ Sed Christo oblatas nunc precor umbra preces’. Letterlijk vertaald: ‘Ik, Cornelia, bezorg mijn lichaam aan de aarde, aan de Allerhoogste mijn ziel./ Het stoffelijk vlees wordt de wormen tot voedsel gegeven./ Geen tranen, geen gesnik, geen trieste klachten vraag ik, haar schim, u nu,/ maar uw gebeden tot Christus gericht’.

Naslagwerken

NNBW.

Literatuur

Pieter Opmeer, Historia martyrum Batavicorum (Keulen 1625) Dec. I, lib. X, 76 [vertaling: Martelaars-boek, ofte Historie der Hollandse martelaren (Antwerpen 1700) 128].

Redactie (met dank aan Jeannine De Landtsheer)

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.