Aerssen van Sommelsdijk, Maria van (1645-ca. 1703)

 
English | Nederlands

AERSSEN van SOMMELSDIJK, Maria van, vrouwe van De Plaat [: Ooltgensplaat] (geb. Den Haag 1-10-1645 – gest. Wieuwerd ca. 1703), lid van de huisgemeente der labadisten. Dochter van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk (1600-1662), lid van de ridderschap van Holland, kolonel van het Staatse leger, en Lucia van Walta (1610-1674). Maria van Aerssen van Sommelsdijk bleef ongehuwd.

Maria van Aerssen van Sommelsdijk groeide op in Den Haag als een van de zestien kinderen van een zeer vermogende en streng gereformeerde regentenfamilie. Het gezin woonde aan het Lange Voorhout, waar grootvader François van Aerssen (1572-1641) in 1615 een imposant huis had laten bouwen. Haar vader was goed bevriend met Willem II en steunde hem in 1650 bij diens mislukte aanval op de stad Amsterdam. Die steun kwam hem op het verlies van zijn zetel in de Ridderschap te staan. Na 1651 bekleedde hij geen ambten meer. Vanaf dat moment zal hij zijn gaan rentenieren. Met een geschat vermogen in 1654 van 960.000 gulden stond Cornelis van Aerssen bekend als de rijkste man van Holland.

In 1669 sloot Maria van Aerssen zich met haar zusters Lucia en Anna aan bij de separatistische huisgemeente van de kort daarvoor afgezette predikant Jean de Labadie. Zij hadden hem naar alle waarschijnlijkheid via hun vriendin Anna Maria van Schurman leren kennen in de tijd dat hij nog predikant van de Waalse gemeente in Middelburg was. Daar zullen zij regelmatig de door hem geleide diensten hebben bezocht. Vanuit Amsterdam vertrok Maria van Aerssen in 1670 samen met haar geloofsbroeders en -zusters naar Herford in Westfalen, waar prinses Elisabeth van de Palts de labadisten opving. In 1672 verhuisde de groep naar Altona bij Hamburg.

Het was aan de familie Van Aerssen te danken dat de volgelingen van Jean de Labadie zich in de zomer van 1675 in Wieuwerd (Friesland) konden vestigen. Via Lucia (Luts) van Walta, Maria’s moeder, was het slot Walta – ook wel Thetinga-state geheten – in handen gekomen van de familie. Na de dood van Luts van Walta in juni 1674 verviel de heerlijkheid, met alle ‘onderhorige huizingen, poorten, hovingen, singels, bomen en plantagiën’ benevens diverse boerderijen, aan zoon Cornelis (1637-1688), die de state tegen betaling van negentigduizend gulden aan zijn drie ongehuwde zusters liet. Op hun beurt stelden de zusters de labadisten in de gelegenheid om zich op Walta-state te vestigen.

De freules Van Aerssen waren geparenteerd aan diverse vooraanstaande Friese adellijke families en dus nauw verbonden met de bestuurlijke elite van het gewest. Onder andere daarom genoten zij een bevoorrechte positie binnen de labadistengemeenschap in Wieuwerd. Dankzij deze connecties konden de labadisten vanaf 1675 rekenen op niet alleen de goedgunstigheid van de Staten van Friesland, maar ook de sympathie van Albertine Agnes, die tot 1677 het stadhouderschap voor haar zoon Hendrik Casimir II waarnam. Dat de gezusters inderdaad hun invloed lieten gelden én protectie genoten, illustreren de perikelen rond de benoeming van de predikant van de gemeente Britswerd-Wieuwerd. In 1677 gebruikten zij hun stemmen om er een predikant van eigen keuze te benoemen, Johannes Hesener. Nadat hij in 1679 was afgezet, sloot hij zich aan bij de labadisten.

In 1683 besloten de labadisten een nederzetting te stichten in Suriname, waar Cornelis van Aerssen toen net gouverneur geworden was. Maria van Aerssen maakte deel uit van het tweede reisgezelschap, dat in 1686 de expeditie naar Suriname ondernam. De labadisten probeerden toen aan een van de vele rivieren een betere plek te vinden voor de verbouw van suikerriet, maar dat liep uit op een mislukking. Hierna moet Maria van Aerssen naar Wieuwerd zijn teruggekeerd, waar ze rond 1703 is overleden. Waarschijnlijk is zij op het kerkhof van Wieuwerd begraven.

Naslagwerken

NNBW [in het lemma van de vader].

Archivalia

  • Nationaal Archief, Den Haag: toegang 1.10.01 (Collectie Van Aerssen), inv. nr. 51 [aantekeningen betr. huwelijksdatum Cornelis van Aerssen en Lucia van Walta en geboortedata kinderen].
  • Tresoar, Leeuwarden: Rechterlijke Archieven Baarderadeel, Reëelcohieren Baarderadeel 1711, fol. 59; Proclamatieboeken Baarderadeel 1670-1701, fol. 435a; 1727-1735, fol. 92, 97. Handschriftenverzameling, hs. 5937a (Wieuwerd. Aanteekeningen betreffende de labadisten en Baarderadeel. Meerdendeels van de hand van Jacobus van Loon).

Literatuur

  • P. Dittelbach, Verval en val der labadisten (Amsterdam 1692).
  • William Penn, Journal of his travels in Holland and Germany, in the service of the Gospel, 4de dr., ‘revised by the author’s own copy’ (Londen 1835) 96-100.
  • T.J. Saxby, The quest for the New Jerusalem. Jean de Labadie and the Labadists, 1610-1744 (Dordrecht etc. 1987) 178, 192, 203, 279, 317.
  • H.F.K. van Nierop, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (2de herz. dr., Amsterdam 1990) 183.
  • Natalie Zemon Davis, Women on the margins. Three seventeenth-century lives (Cambridge, Mass./Londen 1995) 159, 171.
  • J. Scheffer, Een stukje Wiuwert in Suriname – het dagboek van een labadist – 1686. Ontdekkingsreis door Wiuwerter labadisten in een deel van Suriname (Winsum 1997).
  • Mirjam de Baar, ‘Godsdienstvrijheid voor de labadisten in Wieuwerd (1675-1732)’, De Zeventiende Eeuw 20 (2004) 66-82.
  • Ella Reitsma, Maria Sibylla Merian en dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap (Amsterdam/Los Angeles z.j. [2008]) 91, 92, 173, 192.

Illustratie

Portret van Maria van Aerssen van Sommelsdijk als herderin, toegeschreven aan Johannes Mijtens, ca. 1665 (particuliere collectie, foto: RKD, Den Haag).

Auteur: Mirjam de Baar

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 333

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.