Rijfkogel, Albertine Elisabeth (1816-1836)

 
English | Nederlands

Rijfkogel, Albertine Elisabeth (geb. Amsterdam 11-3-1816 – gest. Amsterdam 26-12-1836), dichteres. Dochter van Lodewijk Rijfkogel (1784-1855), zadelmaker, en Helena op den Oort (1784-1855). Albertine Rijfkogel bleef ongehuwd.

Albertine Elisabeth Rijfkogel groeide op in een protestants gezin in Amsterdam. Haar vader was daar gedoopt in de Westerkerk, haar moeder in de evangelisch lutherse kerk. Albertine had alleen een ouder zusje Petronella Susanna (1814-1821), dat jong stierf aan tuberculose. Ook zijzelf leed de laatste vijf jaar van haar leven aan deze ziekte. Zij zocht troost in het schrijven van gedichten, in het Nederlands en het Frans. Haar eerste gedicht schreef zij in april 1833, ‘Op het lijden van Christus’ en haar laatste, ‘Tred naar het graf’, op 19 maart 1836, een half jaar voor ze stierf.

Alleen via haar gedichten weten we iets van haar leven, gedachten en gevoelens. Albertines gedichten werden twee jaar na haar dood door haar vader in eigen beheer uitgegeven als Dichtlievende gedachten van Albertine Rijfkogel, hare ouders nagelaten. De 249 pagina’s tellende bundel werd gedrukt voor ‘vrienden en betrekkingen’, met een ‘voorberigt’ van haar vader Lodewijk Rijfkogel: ‘Juist gedurende de sloping van haar teder lichaam ontwikkelde zich haar vlug denkvermogen en, ik mag zulks op de getuigenis van deskundigen zeggen, dichterlijk genie. De voortbrengselen daarvan werden door mij uit hare mond opgevangen en op het papier gebracht, aangezien haar matte hand tot het voeren der pen reeds onbekwaam was.’

Albertine Rijfkogel beschreef in deze gedichten het kleine universum waarin zij leefde. Haar korte leven stond in het teken van ziekte en dood, maar daarin klampte ze zich vast aan alledaagse dingen. Naast grote thema’s als geloof, vriendschap en dood schreef zij over kleine gebeurtenissen als het wisselen der seizoenen, het trekken van een tand, haar gehechtheid aan voorwerpen (een ring, een kruikje), of haar medische behandelingen. Zo dichtte zij in ‘Aan een Spaanse vlieg’ (1835): ‘Foei, Castiljaan! Gij doet mij pijn/ Gij kunt wel vinnig trekken;/ doch ik mag daarom niet toornig zijn,/ ’t moet tot verzachting strekken./ Trek nu maar spoedig ene blaar,/ Verminder mijne kwalen’ (Rijfkogel, 158). En in ‘Het accoord’ (1834) ging ze in discussie met haar arts die haar het dichten wilde verbieden omdat het te vermoeiend voor haar was, terwijl het haar juist zoveel troost gaf (Rijfkogel, 46).

De dood trad Albertine met open vizier tegemoet. Al vroeg (1833) schreef ze gedichten over haar overleden zusje (‘Aan Suse’ en ‘Bij het graf van Suse’). Soms had ze het ook over haar eigen dood, zoals in ‘Hoop en vrees’: ‘Ook dikwerf kwam de dood mij vriendelijk begroeten,/ En zag mij aan, en wenkte, en ging dan weder heen. […] Zo zijn die dagen dan verdwenen/ En wisselt Vreeze met de Hoop;/ Maar ach! De worm gaat nimmer henen,/ Die mijne boezem binnensloop ’ (Rijfkogel, 125).

Haar laatste gedicht ‘Tred naar het graf’ dateert van maart 1836: ‘Vaarwel! – de kuil ontsluit nu nog een schepje aarde,/ Dat als een laatste geschenk de Schepper voor ons spaarde./ Vaarwel voor korte wijl! […] Vaarwel tot de Eeuwigheid!’ In december van dat jaar stierf zij, twintig jaar oud.

Reputatie

Van der Aa maakte al in 1846 melding van haar werk en haar vroege dood, ‘nadat zij een smartvol lijden van vijf achter een volgende jaren met christelijke gelatenheid en moed heeft doorgestaan’. Hij noemde haar gedichten ‘vloeiende rijmpjes’ die ‘ons de vervaardigster doen achten, om de christelijke onderwerping en gemoedelijke godsvrucht welke zij ademen'. Hij nam een aantal van haar gedichten op in zijn Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen (1856). Volgens Kobus en De Rivecourt (1854) bleek uit haar gedichten ‘grote helderheid van geest en dichterlijk gevoel’. In 1869 meende Regt dat haar gedichten ‘wel niet door verhevenheid maar door zoetvloeiendheid en stichtelijke uitstorting van onderwerping des harten in hare ziekelijke toestand getuigen’.

Naslagwerken

Van der Aa; Kobus/De Rivecourt; NNBW; Regt; Witsen Geysbeek.

Publicaties

Albertine Rijfkogel, Dichtlievende gedachten hare ouders nagelaten, gedrukt voor vrienden en betrekkingen (Amsterdam 1838).

Literatuur

Illustratie

Litho, door anonieme kunstenaar. Uit: Dichtlievende gedachten hare ouders nagelaten (1856).

Auteur: Els Naaijkens

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 701

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.