Arendsdr., Marytje (?-1601)

 
English | Nederlands

ARENDSDR., Marytje, ook bekend als Marytje Adriaensdr. (geb. Schiedam ? – begr. Schiedam 19-9-1601), in 1593 door de Hoge Raad vrijgesproken van toverij. Ze trouwde met Jacob Adriaansz., schoenmaker. Kinderen uit dit huwelijk zijn niet bekend.

In 1591 werd Marytje Arendsdr. uit Schiedam door haar buurvrouw Maritje Cornelissen beschuldigd van toverij. Geruchten over toverijpraktijken van Marytje Arendsdr. deden al langer de ronde; op 28 oktober 1589 had ze zelf al laten vastleggen dat enkele vrouwen haar hadden gedwongen tot het zegenen van een jong meisje (De Waardt, 121). In 1591 werd ze met een aantal andere vrouwen door Melchior Willemsz. van Welhoek, baljuw van Schiedam, officieel in staat van beschuldiging gesteld. Marytje liet dit echter niet zomaar gebeuren en wendde zich tot het Hof van Holland met de eis dat haar naam gezuiverd zou worden. Samen met medeverdachte Neeltje Andries liet ze zich hiertoe op 20 februari 1591 ‘ter purge stellen’ (Beliën, 286). Dit hield in dat een verdachte zich zelf voor een bepaalde periode gevangen liet zetten en degenen die hem of haar van iets beschuldigden werden opgeroepen om met bewijzen te komen. Als er niemand kwam opdagen of het bewijs onvoldoende was, werd de verdachte ‘puur, zuiver en innocent’ verklaard. Dit ‘ter purge stellen’ was bij verdenking van toverij niet zonder risico; als er belastend bewijsmateriaal werd ingebracht, kon dat leiden tot verhoor onder tortuur, en daarmee tot bekentenis en doodstraf.

Vermoedelijk durfden Marytje Arendsdr. en Neeltje Andries het risico van het zich ‘ter purge stellen’ te nemen vanwege hun goede contacten. Dat bleek uit het aantal getuigenissen dat ze inbrachten: maar liefst 42 personen verklaarden dat Marytje en Neeltje goede buren en eerzame, deugdzame vrouwen waren. Zij hadden niets vreemds aan hen gezien en hadden niets op hen aan te merken. Deze groep mensen bestond uit onder anderen twee voormalige burgemeesters, twee leden van de Schiedamse vroedschap en een weesmeester. De baljuw van Schiedam stelde hier verklaringen tegenover van negen personen die Marytje en Neeltje juist beschuldigden van toverij. Ook waren er de bekentenissen van twee eerder veroordeelde vrouwen uit Schiedam die hen beschuldigd hadden (De Waardt, 121). Zo zou Marytje in 1589 het dochtertje van haar overbuurvrouw, Maritje Cornelissen, betoverd hebben door haar ‘schrikkelijk aan te zien’. Het meisje was diverse keren ter plekke blind, kreupel en stom ter aarde gevallen. Steeds wanneer het meisje zo de macht over zichzelf verloor, had zij de gedaante van Marytje Arendsdr. gezien. Dat was volgens de moeder geen toeval, want ze was vaak op het achterplaatsje van haar huis geweest. In oktober had ze haar buurvrouw laten komen om met eigen ogen te zien hoe ziek haar dochtertje was. Er bleken nog wel vijf andere vrouwen aanwezig, die van Marytje Arendsdr. eisten om het kind te zegenen – dat wil zeggen: de betovering ongedaan te maken. Ze had aanvankelijk geweigerd, maar uiteindelijk nagezegd wat de vrouwen haar voorzeiden. Daarna was ze met geweld het huis uitgezet. Later werd ze door Cornelis Cornelissen, de vader van het meisje, beschuldigd van het laten vergaan van zijn schip (De Waardt, 140). Ten slotte zou ze met andere van toverij verdachte vrouwen met duivels in mannengedaanten hebben gedanst. Tijdens dit dansen konden zij elkaar wel zien maar waren ze voor andere personen onzichtbaar. Dit laatste was mogelijk door de kracht van een kruid dat zij van de duivel gekregen hadden.

De aantijgingen van Melchior van Welhoek moeten indruk op het Hof van Holland hebben gemaakt, want op 24 februari 1592 veroordeelde het Hof Marytje Arendsdr. tot een verscherpt verhoor, indien nodig met tortuur. Dit verhoor wachtte zij echter niet af: ze ging in beroep bij de Hoge Raad, de hoogste rechtsinstantie van Holland. De Raad keek nogmaals naar de feiten en riep een aantal getuigen opnieuw op. Uiteindelijk sprak de Hoge Raad Marytje Arendsdr. op 8 juli 1593 vrij van de beschuldigingen en ontsloeg haar van vervolging en de pijnbank. De kosten van het proces werden verwezen naar Melchior van Welhoek, de baljuw van Schiedam (De Waardt, 122).

Dat de Hoge Raad haar vrijsprak heeft Marytje Arendsdr. volgens De Waardt te danken aan haar hooggeplaatste vrienden in Schiedam. De vraag blijft dan wel waarom de baljuw en de schepenbank van Schiedam zelf daar blijkbaar minder van onder de indruk waren. Interessant is verder dat haar verdediger de mogelijkheid van een pact met de duivel als zodanig niet uitsloot, maar had gesteld dat de getuigen à charge ongeloofwaardig waren en het misdrijf dus onbewijsbaar ( De Waardt, 159-160). De vrijspraak van Marytje Arendsdr. en Neeltje Andries is van groot belang geweest voor de jurisprudentie: sindsdien was het in Holland vrijwel onmogelijk om een van toverij beschuldigde vrouw strafrechtelijk te vervolgen (De Waardt, 126 en 157). Vermoedelijk is een van hen de vrouw over wie Jacob Cats in zijn Twee en tachtig jarig leven schreef: ‘Een vrouw van Schiedam, der pijnbank toegewezen/ Beriep haar op het Hof, en na een hard geding/ Zo was ’t dat zij de bank en alle straf ontging./ Ey ziet! Na dat het hof dit vonnis had gegeven,/ scheen alle toverij als uit het land verdreven’ (gecit. De Waard, 122).

Voor Marytje Arendsdr. betekende deze vrijspraak dat ze nog zeven jaar met een gezuiverde naam kon leven. Vermoedelijk heeft ze twee jaar en vijf maanden gevangen gezeten om dat te bereiken. Op 19 september 1601 kreeg zij een christelijke begrafenis in de Grote Kerk van Schiedam (Van der Feyst).

Naslagwerken

Kok (onder Schiedam).

Archivalia

Nationaal Archief, Den Haag: toegang 3.20.18 (Collectie De Grande), inv. nr. 8, op datum 4-3-1592 – 29-9-1593 (ongepagineerd).

Literatuur

  • S. van Leeuwen, Batavia illustrata, ofte Verhandelinge vanden oorspronk, voortgank, zeden, eere, staat en godtsdienst van Oud Batavien, mitsgaders van den adel en regeringe van Hollandt, ten deele uyt W. van Gouthoven en andere schryvers, maar wel voornamentlijk uyt een menigte van oude schriften en authentijque stukken en bewijsen, deel 1 (Den Haag 1685) 306-308.
  • Balthasar Bekker, De betoverde weereld: zynde een grondig ondersoek van ’t gemeen gevoelen aangaande de geesten [...] als ook ’t gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen 4 (Amsterdam 1691) hfdst. 27, 218-219.
  • Jacobus Scheltema, Geschiedenis der heksenprocessen. Eene bijdrage tot den roem des vaderlands (Haarlem 1828) 248-249.
  • J.E. Toussaint Raven, Heksenvervolging (Bussum 1972) 95-96.
  • G. van der Feyst, Geschiedenis van Schiedam (Schiedam 1975) 76.
  • Herman Beliën, ‘Rechtsgeleerde opvattingen over het misdrijf toverij’, in: Marijke Gijswijt-Hofstra en Willem Th.M. Frijhoff red., Nederland betoverd: toverij en hekserij van de veertiende tot in de twintigste eeuw (Amsterdam 1987) 212-221.
  • Hans de Waard, Toverij en samenleving. Holland 1500-1800 (Den Haag 1991) vooral 121-124, 126, 135, 140, 152, 157, 159-160, 198, 297.
  • Florike Egmond, ‘Recht en krom. Corruptie, ongelijkheid en rechtsbescherming in de vroegmoderne Nederlanden’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 116 (2001) 1-33, aldaar 11-15.

Auteur: Trudelien van ’t Hof

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 150

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.