© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Maarten Hell, Arents, Marretje, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Arents [05/02/2019]
ARENTS, Marretje, vooral bekend als Mat van den Nieuwendijk, ook als ‘het limoenwijf’ (geb. ca. 1708 – gest. Amsterdam 28-6-1748), visverkoopster, ter dood veroordeeld wegens deelname aan het Pachtersoproer. Marretje Arents trouwde in 1729 met Pieter van der Monden (ca. 1706-1758), soldaat. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren.
Een ‘verwoed vrouwmens’ of ‘manwijf’ noemt Jacob Bicker Raye haar in zijn notities. Een meer flatteuze bijnaam van Marretje Arents was ‘de amazone van de Nieuwendijk’, naar haar woonadres in een kelder bij de Mandenmakersteeg in Amsterdam. Marretje – of kortweg Mat – Arents handelde in limoenen, schol en bokking, vandaar dat zij ook ‘het limoenwijf’ genoemd werd. Bij haar huwelijk in 1729 woonde ze nog op het Smallepad, in een industrieel buurtje bij het Haarlemmerplein. Haar ouders waren overleden, zodat een tante haar bij de ondertrouw moest bijstaan. Met echtgenoot Pieter van der Monden/Vermont kreeg ze drie zoons en twee dochters. In 1746 vertrok haar man als soldaat naar Oost-Indië, een jaar later gevolgd door haar oudste zoon Pieter.
Marretje Arents verdiende de kost door dagelijks op de Beurssluis bij het Damrak vis te verkopen. Van haar vishandel moest ze haar achtergebleven vier kinderen zien te onderhouden. Ze had ook een knecht in dienst, Chris, die de vis rondbracht. Een buurvrouw beschuldigde Marretje Arents ervan met deze Chris een buitenechtelijk relatie te hebben, maar zelf ontkende ze dat. Knecht Chris scheen enige overlast te veroorzaken bij de buren in de Mandenmakersteeg.
Marretje Arents is beroemd geworden dankzij haar deelname aan het Pachtersoproer van 1748. Deze reeks onlusten begon op maandag 24 juni in Amsterdam: in drie dagen tijd werden negentien huizen van pachters en andere bij de belastinginning betrokken personen geplunderd. Marretje Arents zou die maandagmorgen gekleed in opvallend rood sits aanwezig zijn geweest op de Botermarkt (nu Rembrandtplein), toen schutters daar twee oproerige burgers neerschoten. Zij schreeuwde ‘Schieten burgers burgers dood!’ en riep om wraak, aldus de stadshistoricus Jan Wagenaar. Verder zou zij omstanders hebben aangemoedigd om stenen te pakken. Van de Botermarkt zou ze met een schort vol stenen naar het huis van impostmeester De Nooy zijn getogen en er de ruiten hebben ingegooid. Daarna had zij geholpen zijn huis te plunderen, evenals de huizen van vier pachters. Bij een van hen deed zij zich te goed aan het aangetroffen ‘Jopenbier’, waarna zij in beschonken toestand huiswaarts keerde, aldus opnieuw Wagenaar.
Volgens kroniekschrijver Abraham Chaim Braatbard was Marretje Arents de dag na de plunderingen met anderen naar het huis van de hoofdofficier gegaan en had ze tegen hem gezegd: ‘Vandaag zijn wij de baas en morgen komen wij naar jou op het raadhuis. Dan zullen we zien, wat wij met jullie allemaal, jullie heren landdieven, zullen doen’. Na dit dreigement tilde zij haar rokken op en sprak ‘op deftige wijze’: ‘Nu kun je me mijn aars schoonmaken, want zoveel heb ik voor je over’ (Fuks, 144; Braatbard, 57).
‘Sta mij bij’
Na de rellen verscheen Marretje Arents gewoon weer op haar marktplaats bij de beurs. Daar werd ze op 27 juni 1748 opgepakt door de onderschout. Ze werd in de Boeien onder het stadhuis op de Dam opgesloten en geconfronteerd met de beschuldigingen. Zij ontkende alles, maar haar buurvrouw getuigde dat Mat Arents wel degelijk bij de rellen op de Botermarkt aanwezig was geweest. Ook twee andere ‘fatsoenlijke burgers’ getuigden onder ede tegen haar.
Marretje Arents bleef ontkennen, totdat de hoofdofficier met tortuur dreigde. Nu zei ze dat ze alleen op de Botermarkt was geweest omdat haar kinderen daar waren. Toen de schepenen toestemming gaven haar op de pijnbank te leggen, beweerde ze opeens bij alle onlusten betrokken te zijn geweest, welke bekentenis zij op 28 juni vrijwillig zonder tortuur herhaalde. Nog dezelfde dag kreeg ze het vonnis voorgelezen: doodstraf door ophanging. Rond twaalf uur werd Marretje Arents met twee andere ter dood veroordeelde ‘aanvoerders’ van het oproer naar de Waag tegenover het stadhuis gebracht. Volgens een toeschouwer was Marretje Arents knalrood en riep zij voortdurend om wraak. De trommelaars speelden extra luid om haar opruiende taal onverstaanbaar te maken.
In zijn kroniek geeft Braatbard een uitvoeriger versie van Marretje Arents’ laatste woorden: ‘Wraak, mijn lieve burgers, sta mij bij. Want gij laat mij nu zo schandelijk sterven, terwijl ik toch niet voor mijzelf gevochten heb. Ik heb het toch gedaan voor het gehele land, tegen de dwingelandij van de pachters, door wie wij burgers zo gekweld werden en die ons met geweld ons geld en goed afnamen voor de pacht’. Met enige moeite werd Marretje Arents vervolgens aan een katrol uit het raam van de Waag getakeld. Zij bleef schreeuwen om wraak en spartelen totdat zij het leven liet.
Na de terechtstelling van de tweede veroordeelde, bijgenaamd ‘de Burgemeester’, braken er onlusten uit op de Dam, die uitliepen op een bloedbad. Dat kwam volgens sommigen doordat het toegestroomde publiek alles goed wilde zien en mensen begonnen te dringen. Anderen vermoedden dat een groep burgers de veroordeelden wilde ontzetten, aangespoord door het wraakgeroep van ‘het limoenwijf’.Voor Marretje Arents was alle hulp te laat. Haar levenloze lichaam werd overgebracht naar het galgenveld van Volewijk (Amsterdam-Noord). Haar vier kinderen, in de leeftijd zes tot en met vijftien, belandden in het Aalmoezeniersweeshuis.
Om Marretje Arents een vroege voorganger van Frankrijks ‘Marianne’ te noemen, zoals Fuks deed in zijn uitgave van de Braatbard-kroniek, gaat te ver. Zij pleitte niet voor democratisering of revolutie, maar haar protest was vooral gericht op het economisch belang van de kleine middenstander. Het is goed mogelijk dat de oproerlingen de lokaal bekende Mat Arents als aanvoerster hebben gezien, maar haar werkelijke rol bij het Pachtersoproer blijft onduidelijk.
Archivalia
Stadsarchief Amsterdam: toegang 5061 (Schout en Schepenen), inv. nr. 408, 13v-15v, 20v.
Literatuur
- Relaas van de onlusten, voorgevallen in Amsterdam (z.p. 1748) 10 [Knuttel Pflt. 17907].
- Onpartydig historisch verhaal, van het tumult zo binnen als buiten Amsterdam (Amersfoort z.j. [1748]) 42 [Knuttel Pflt. 17914].
- Beknopte historie der beroertens te Amsterdam, wegens de afschaffing der imposten op de middelen van consumptie, voorgevallen (Harderwijk 1748) 47 [Knuttel Pflt. 17915].
- Jan Wagenaar, Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen [...] en regeeringe, deel 4 (Amsterdam 1788) 126-127.
- L. Fuks, ‘De Jiddische kroniek van Abraham Chaim Braatbard (1740-1752)’, Jaarboek Amstelodamum 48 (1956) 113-171, aldaar 144.
- Abraham Chaim Braatbard, De Zeven Provinciën in beroering. Hoofdstukken uit de Jiddische kroniek over de jaren 1740-1752 van Abraham Chaim Braatbard, L. Fuks ed. (Amsterdam 1960) 59-60.
- W.J.F. Meiners, ‘Onbekende bijzonderheden van het Pachtersoproer te Amsterdam in juni 1748’, Maandblad Amstelodamum 53 (1966) 224-232.
- Rudolf M. Dekker, ‘Popular protest and its social basis in Holland in the seventeenth and eighteenth centuries’, Theory and Society 16 (1987) 3, 337-362, aldaar 352.
- T. Jongenelen, ‘Keurige burgers tegen het woedende gemeen? De doelistenopstand van 1748’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 41 (2018) nr. 2, 93-108, aldaar 100, 107.
Illustratie
De ophanging van Marretje Arents (rechts) en Piet van Dort vanuit de ramen van de Waag op 28 juni 1748, prent door Simon Fokke, 1777. De derde veroordeelde schijnt in het tumult niet gehangen te zijn, maar onbekend is hoe het met hem is afgelopen (Rijksmuseum, Amsterdam).
Auteur: Maarten Hell
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 478
laatst gewijzigd: 05/02/2019
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.