Beese, Charlotte Ida Anna (1903-1988)

 
English | Nederlands

BEESE, Charlotte Ida Anna, vooral bekend als Lotte Stam-Beese (geb. Reisicht, Silezië 28-1-1903 – gest. Krimpen a/d IJssel 16-11-1988), architecte. Dochter van NN, spoorwegambtenaar, en NN. Ze (1) had in 1928-1932 een relatie met Hans Emil Meyer (1889-1954), architect; (2) trouwde op ?-10-1934 in Moskou met Martinus Adrianus Stam (1899-1986), architect. Uit relatie (1) werd 1 zoon geboren, uit huwelijk (2), dat in 1943 eindigde in een scheiding, 1 dochter.

Charlotte (Lotte) Beese werd als dochter van een Pruisische spoorwegambtenaar en een Poolse boerendochter geboren in het toen Duitse Reisicht (nu: Rokitki in Polen). Op het moment van Lottes geboorte woonde het gezin op het station. Later zou dit gegeven worden beschouwd als voorteken van het nomadische bestaan dat Lotte lange tijd zou leiden. Het gezin Beese verhuisde al snel naar Breslau (nu: Wroclaw in Polen), waar het behoorde tot de welgestelde bovenlaag. In tegenstelling tot haar zus, die keurig trouwde en een gezin stichtte, had Lotte moeite zich aan te passen aan het milieu waarin ze was geboren. Daar kwam nog bij dat haar broer (en enige zoon) als frontsoldaat sneuvelde in de Eerste Wereldoorlog en haar ouders financieel zwaar werden getroffen door de naoorlogse recessie. 

Beese zou later zeggen dat ze na de oorlog ‘losgeslagen, ontworteld en ontheemd’ was. Ze trok van de ene stad naar de andere, van het ene baantje naar het andere: ‘Ik at in gaarkeukens, tussen hofdames van afgedankte vorstenhuizen, zwervers, oorlogsinvaliden en jonge kunstenaars. Soms raakte ik ongewild verzeild in straatgevechten en massademonstraties’.

Bauhaus en de Sovjet-Unie

In 1924 belandde Lotte Beese op een weefatelier in Dresden. Hier hoorde zij over het avantgardistische opleidingsinstituut Bauhaus te Dessau, waar ze zich in 1925 of 1926 – de bronnen spreken elkaar tegen – als studente inschreef. Ze nam les in het weefatelier van Gunta Stadler-Stölz, dat deel uitmaakte van de afdeling binnenhuisarchitectuur. Later volgde ze het vak architectuur bij Hans Emil (Hannes) Meyer, directeur van het Bauhaus en een getrouwde man, met wie ze een verhouding kreeg. Ondanks de libertijnse sfeer van de school was de relatie niet gewenst. In de kerstvakantie van 1928 schreef Meyer een briefje aan Beese dat het beter was dat ze vertrok. Zo verliet Lotte Beese op 1 januari 1929 het Bauhaus, zonder diploma. 

Lotte Beese werkte nog enkele maanden op het architectenbureau van Hannes Meyer in Berlijn, maar werd korte tijd later secretaresse voor het Gesellschafts- und Wirtschaftsmuseum in Wenen. Na een verzoening met Meyer keerde ze terug naar Berlijn om voor het architectenbureau van Hugo Häring te werken. Omdat ze het werk onder haar niveau vond, vertrok ze al snel naar Brno (Tsjechië) – ze ging er werken voor de modernistische architect Bohuslav Fuchs.

In augustus 1930 werd Hannes Meyer ontslagen bij het Bauhaus omdat het bestuur zijn ideeën te links vond. Teleurgesteld besloot hij een nieuw leven te beginnen in de Sovjetunie. Hij werd hoogleraar aan de Staatshogeschool voor Bouwkunde en Architectuur in Moskou en Lotte Beese voegde zich dat najaar op zijn verzoek bij hem. Meyer leefde er als een imitatieproletariër. Beese hield het er niet lang vol en keerde na heftige ruzies terug naar Brno. Daar werd in juli 1931 haar eerste kind, Peter (Beese) geboren.

Nadat Beese in 1932 Tsjechië was uitgezet vanwege haar lidmaatschap van de verboden communistische organisatie Lefa Fronta, reisde ze naar Charkov in Oekraïne – zoon Peter liet ze achter bij een bevriend echtpaar in Praag. In Charkov ontmoette ze de Nederlander Mart Stam, oud-docent van het Bauhaus. Ze werden verliefd en kregen een relatie. Stam hoorde bij de zogeheten May-brigade: een groep architecten onder leiding van Ernst May die door de Russische overheid waren uitgenodigd om in een gebied achter de Oeral nieuwe industriesteden te plannen, ontwerpen en bouwen en bestaande steden uit te breiden. In 1934 raakte Stam in conflict met zijn Russische opdrachtgevers en vroeg samen met Beese een uitreisvisum aan. Vlak voor hun vertrek trouwden ze. Het is aannemelijk dat ze zo voor Beese een Nederlandse verblijfsvergunning wilden regelen.

Amsterdam

In Amsterdam aangekomen probeerde het echtpaar onder de naam ‘Stam en Beese architecten’ een nieuw bestaan op te bouwen. Ze werkten samen met het bureau Van Tijen en Maaskant en zochten aansluiting bij de architecten die zich hadden verenigd in De 8 en Opbouw. Deze ‘vereniging’ gaf een gelijknamig blad uit waarvoor Lotte Stam-Beese artikelen schreef. Verder maakte ze grafisch werk en ontwierp ze meubels. In 1935 werd hun dochter Ariane (Stam) geboren. 

Architectenbureau Stam en Beese werd bekend met de drive-in-woningen (1937) aan de Anthonie van Dijckstraat in Amsterdam: Willem van Tijen was de supervisor, Stam had het grootste aandeel in het ontwerp en Beese deed het interieur. Eind 1939 betrokken ze zelf een van de huizen. Het gezin bestond toen uit de dochter van Mart Stam, Jettie (1927), Lottes zoon Peter en hun gezamenlijke kind Ariane.

In oktober 1940, dus op haar 37ste, begon Lotte Stam-Beese aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst om alsnog haar officiële architectentitel te halen. Toen haar man het tijdens de oorlog aanlegde met een joodse onderduikster, was het huwelijk voorbij: ze scheidden in 1943. Lotte bleef zich Stam-Beese noemen vanwege de naamsbekendheid. Haar docent (en collega) Van Tijen bood tijdelijk onderdak en eten aan, en Lotte studeerde in oktober 1945 bij hem af als architect.

Rotterdam

In 1946 kreeg Lotte Stam-Beese een baan bij de Dienst voor Stadsontwikkeling en Wederopbouw in Rotterdam. Hier werkte ze als stedenbouwkundig hoofdarchitect aan het Basisplan voor de Wederopbouw van Rotterdam. Stam-Beese drukte zo een groot stempel op Rotterdam. Haar belangrijkste stedenbouwkundige ontwerpen voor Rotterdam waren: Kleinpolder (1947-1952), Pendrecht (1949-1952) en Alexanderpolder/Ommoord (1957-1971). 

Stam-Beese was een uitgesproken vertegenwoordigster van het Nieuwe Bouwen, met zijn nadruk op functionalistische stedenbouw, eenvoudige geprefabriceerde woningen in stroken, open wijken met veel ruimte voor groen, huizen georiënteerd op de zon. In het groen van de wijk Kleinpolder introduceerde ze het woonpad in Nederland. Dit was vooral zo nieuw omdat het impliceerde dat de toegang tot woningen niet meer per se aan de straatkant lag.

Pendrecht geldt als het belangrijkste ontwerp van Stam-Beese vanwege het concept van de wooneenheid: mensen uit verschillende levensfasen kregen elk hun eigen type woonblok maar woonden toch door elkaar, waarbij de tussen de bouwblokken liggende ruimte ontworpen werd als ruimte voor sociale interactie. Door het geometrische weefpatroon van geschakelde en gespiegelde wooneenheden was het ontwerp van Pendrecht bijzonder hecht: in de uitvoeringsfase kon er nauwelijks nog iets veranderd worden, iets wat na haar nog maar weinig stedenbouwkundigen gegund was.

Stam-Beese was in de jaren 1950-1958 als docent verbonden aan de Academie van Bouwkunst in Rotterdam. Verder zat zij in de welstandscommissie van Zoetermeer en nam zij regelmatig deel aan de internationale CIAM-architectuurcongressen (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne). In 1968 ging ze formeel met pensioen, maar ze bleef nog drie jaar halve dagen werken voor de Dienst. Vanaf 1971, nu écht met pensioen, legde ze zich toe op het ontwerpen van tuinen voor vrienden en kennissen. Op 18 november 1988 overleed Lotte Stam-Beese in het naar eigen ontwerp verbouwde huis aan de dijk in Krimpen aan den IJssel. Ze werd 85 jaar.

Reputatie

Als mens was Lotte Stam-Beese niet erg toegankelijk: op de Dienst tutoyeerde iedereen elkaar, maar zij bleef altijd ‘mevrouw Stam’. Het mengtaaltje dat ze sprak en dat meer Duits dan Nederlands bevatte, werd wel ‘Lottisch’ genoemd. In 1968 ontving zij voor haar verdiensten de Wolfert van Borselenpenning. Een jaar later werd ze benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In 1992 werd in Rotterdam een straat naar haar genoemd.

Literatuur

  • Ernest Groosman, ‘Lotte Stam-Beese’, Bouw 44 (1989) nr. 2, 5.
  • Ineke Middag,’Onderzoek naar leven en werk van Lotte Stam-Beese. Unieke persoonlijkheid in Nederlandse stedebouw’, Architectuur Bouwen (1990) nr. 6, 24-26.
  • Hélène Danen e.a. red., Lotte Stam-Beese, 1903-1988 (Rotterdam 1993).
  • Sandra Smets, ‘Pendrecht, het verloren arbeidersparadijs’, Rotterdams Jaarboekje (2010) 267-290.
  • Eva Forgács, ‘Between the town and the gown. On Hannes Meyer’s dismissal from the Bauhaus’, Journal of Design History 23 (2010) 265-274.
  • Sandra Smets, ‘Het turbulente leven van Lotte Stam-Beese’, Holland 43 (2011) 192-202, 272-273.

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ca. 1955 (Gemeentearchief Rotterdam).

Auteur: John Bosma

 

 

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 903

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.