Berckel, Maria van (1632-1706)

 
English | Nederlands

BERCKEL, Maria van (geb. Rotterdam 31-5-1632 – gest. Dordrecht 5-8-1706), vrouw van de in 1672 vermoorde Cornelis de Witt. Dochter van Johan van Berckel (ca. 1603-1662), vroedschap van Rotterdam en sinds 1644 ontvanger-generaal van Holland en West-Friesland, en Elisabeth Prins (gest. vóór 1640). Maria van Berckel trouwde op 21-9-1650 in Den Haag met Cornelis de Witt (1623-1672), schepen van Dordrecht, later ruwaard van Putten. Uit dit huwelijk werden ten minste 5 zoons en 4 dochters geboren, van wie er 4 (of 5) jong overleden.

Maria van Berckel groeide met haar zus Elisabeth op in een vooraanstaand Rotterdams regentengezin. Zij verloor haar moeder toen ze nog jong was. In februari 1640 hertrouwde haar vader, op dat moment nog lid van de vroedschap van Rotterdam, met Hillegonda van Deras (of Van der Aa). Zo kreeg Maria er acht halfbroers en -zussen bij. Sommigen van de broers zouden, net als hun vader, lid worden van de Rotterdamse vroedschap. In 1644 werd de vader ontvanger-generaal en verhuisde het gezin naar Den Haag. Daar ontmoette Maria in de loop van 1649 de Dordtse regentenzoon Cornelis de Witt, met wie ze zich verloofde.

Het voorgenomen huwelijk van Maria van Berckel en Cornelis de Witt moest worden uitgesteld vanwege de staatsgreep van Willem II in het voorjaar van 1650. Deze liet op 30 mei 1650 zes regenten gevangenzetten op slot Loevestein, onder wie Jacob de Witt, Maria’s beoogde schoonvader. Toen De Witt na anderhalve maand weer vrijkwam, kon het huwelijk doorgang vinden: op 21 september 1650 trouwde Maria met Cornelis, en niet in 1653, zoals soms wordt beweerd. Maria was nu gehuwd met een erfgenaam van een familie zonder toekomst: zolang de prins aan het roer stond, zou De Witt gebukt gaan onder het stigma van Loevestein. Dat perspectief veranderde echter snel: Willem II stierf twee maanden later, en prompt hoorde haar echtgenoot weer tot de bovenliggende partij.

Huwelijksleven en de politiek

Tussen 1653 en 1671 bracht Maria van Berckel negen of tien kinderen ter wereld. In de jaren zestig kreeg ze een aandoening aan haar borst, waarvoor ze zich liet opereren door de vermaarde arts Arnoldus Fey. Na deze geslaagde ingreep kreeg ze nog drie levenskrachtige kinderen.

De ster van Cornelis de Witt steeg snel nadat diens broer Johan in 1654 raadpensionaris van Holland was geworden. Zo werd hij in dat jaar ruwaard van Putten, de hoogste gezagsdrager op dat eiland. Maria van Berckel werd zodoende de echtgenote van een gewichtig man. Geleidelijk leerde ze de consequenties kennen van zo’n huwelijk. Ze maakte zich zorgen over de gevaren waarin haar man zich begaf toen hij in 1665 als gecommitteerde te velde de veldtocht meemaakte tegen de bisschop van Münster, die met een legermacht Overijssel was binnengevallen. In 1667, toen hij gevraagd was om leiding te geven aan de riskante tocht naar Chatham, moest hij eerst Maria overhalen om hierin toe te stemmen. Vijf jaar later, in 1672, verzette ze zich fel tegen zijn plan om opnieuw naar de vloot te vertrekken, ditmaal om met De Ruyter te vechten tegen de gecombineerde Engels-Franse vloot.

Wanneer haar echtgenoot van huis was, fungeerde Maria van Berckel gewoonlijk als haar mans plaatsvervanger. Dat kwam vaak voor: als De Witt niet moest vergaderen in Den Haag werd hij wel opgeëist door politieke verwikkelingen in zijn thuisstad Dordrecht of door verplichtingen in Geervliet, het stadje waar hij geacht werd zich als ruwaard op te houden. Mensen die hem wilden spreken of om een gunst vragen, werden dan door Maria te woord gestaan. Via de post hield ze hem op de hoogte van familiale en politieke verwikkelingen. Slechts enkele van hun brieven, waarin zij door hem als ‘de ruwaardin van het eiland Putten’ werd aangeschreven, zijn bewaard gebleven.

Nachtmerries

Maria van Berckel maakte zich ongerust over de politieke tegenstellingen die zich in de jaren 1660verscherpten. Daar had zij ook reden toe, want in Den Haag, waar het echtpaar vaak verbleef, was zij regelmatig getuige van orangistische optochten en spreekkoren tegen de staatsgezinde De Witten en hun aanhang. Ze vond dat haar echtgenoot te veel opofferingsgezindheid toonde. Het volk in Dordrecht was in opstand gekomen en had zijn regeerders gedwongen het Eeuwig Edict te herroepen, het besluit waarmee Holland in 1667 het stadhouderschap had afgeschaft. Op de lijst van Dordtse regenten die het Edict moesten herroepen, ontbrak alleen nog de naam van Cornelis de Witt, die ziek op bed lag. Ze stormden zijn huis binnen en wilden hem dwingen zijn handtekening onder het besluit te zetten. De Witt weigerde. De menigte nam daarop een dreigender houding aan, waarna hij zijn naam schreef, zij het met de toevoeging v.c., afkorting van: vi coactus, onder dwang. Hiermee nam men geen genoegen. Toen greep Maria van Berckel in. Met aan beide handen een kind, aldus een ooggetuige, zei ze tegen De Witt: ‘Liefste, zo gij niet begeert te tekenen, zo ga ik met mijn kinderen achter uit ende zeg u adjeu’ (gecit. Kroon, 199).

Uit het weinige dat Maria van Berckel in geschrifte heeft nagelaten is een aantal dromen bewaard gebleven waaruit haar grote angst spreekt voor het lot van haar gezin. Zo schrijft ze dat ze droomde dat haar zoontje Johan door een kanonskogel afkomstig uit het Binnenhof beide benen werden afgerukt. Daarna werd hij weggebracht, ze wist niet waarheen. In een andere droom zat ze in een lege kloosterkerk en hoorde ze door de geopende deur hoefgetrappel en soldaten die riepen: ‘Ze zijn overwonnen!’. Haar bange voorgevoelens werden op 20 augustus 1672 bewaarheid. Op die dag werden Cornelis en Johan de Witt op brute wijze vermoord, hun lichamen vervolgens verminkt en hun afgesneden vingers en tenen bij opbod verkocht. Maria wist op dat moment nog van niets, de dag na de lynchpartij was ze juist met de trekschuit op weg van Delft naar Den Haag. In de kajuit van het vaartuig was ze er getuige van dat iemand een vinger van haar echtgenoot liet zien (Melles, 86).

Na de dood van Cornelis de Witt verliet Maria van Berckel Den Haag. Ze heeft haar echtgenoot meer dan dertig jaar overleefd. Eerst vestigde ze zich in haar ouderlijk huis in Rotterdam, daarna verhuisde ze naar Dordrecht. Hier kreeg ze nu en dan bezoek van bewonderaars van Johan en Cornelis de Witt, onder wie de dichter Joachim Oudaan. De Dordtse geschiedschrijver Mathijs Balen schreef ter ere van haar verjaardag jaarlijks een lofdicht. Voor hen was zij een heldin, de belangrijkste nog levende persoon uit de periode van de ‘ware vrijheid’. Ze werd ook mikpunt van laster en smaad. Zo beweerde Lambert van den Bos, ooit door Cornelis de Witt wegens dronkenschap uit een baantje verwijderd, dat ze woedend een portret van Willem III uit het Sacramentsgasthuis van Dordrecht had laten verwijderen. Ze verzamelde bewijslast en wist zich vrij te pleiten (Collectie De Witt-Beijerman, 4.231).

Op 5 augustus 1706, bijna 34 jaar na de gewelddadige dood van haar echtgenoot, stierf Maria van Berckel, 74 jaar oud. Bij haar dood was nog maar één van haar kinderen – een dochter – in leven.

Reputatie

Maria van Berckel moet een bijzondere verschijning zijn geweest. De eerste biograaf van de gebroeders De Witt, Emanuel van der Hoeven, schrijft in Leven en dood van Cornelis en Johan de Witt over haar: ‘Een vrouw van zeldzame hoedanigheden, bestaande in een louter verstand, vaardig oordeel en uitgelezen schoonheid’ (15). Van der Hoeven heeft haar gekend, en misschien wilde hij de weduwe een hart onder de riem steken. Maar zelfs een uitgesproken tegenstander als Lambert van den Bos moest toegeven dat de ruwaardin ‘een vrouwe van veel prijslijke deugden’ was (gecit. Veegens, 111). De historicus Japikse noemt haar in het lemma over Cornelis de Witt in het NNBW ‘een flinke vrouw, die zelfs het vreselijke lot van haren man met berusting wist te dragen’.

Zoals Johan en Cornelis de Witt vaak met elkaar zijn vergeleken, zo gebeurde dat ook met hun beider vrouwen. Volgens een nazaat van Van Berckel, J. Lotsij, zou Wendela Bicker ‘een goed schaap’ zijn geweest terwijl Maria van Berckel ‘de broek aan had’.

Archivalia

Nationaal Archief, Den Haag: toegang 3.20.66.01 (Archief  fam. De Witt-Beijerman), inv. nr. 4 (Papieren afkomstig van Cornelis de Witt op hem betrekking hebbende) [voor Maria’s nachtmerries: 4.255 (Aantekening over droomen). In deze collectie ook de enige brieven van Maria van Berckel: 4.219, aan Cornelis de Witt, en 4.227, aan haar schoonzus Johanna de Witt, mevrouw Van Zwijndrecht, beide uit 1672].

Literatuur

  • Requeste, wegens de huys-vrouwe ende vrunden van Cornelis de Witt etc. (z.p. 1672) [Knuttel Pflt. 10185].
  • Consideratien en circumstantien te noteren tot begrijp ende overtuyginge van de innocentie van Cornelis de Witt […] uyt den name ende van weghen Maria van Berckel, huysvrouwe, en de vrienden van den voornoemde gedetineerde […] gesuppeditteerd (z.p. 1672) [Knuttel Pflt. 10186].
  • [Advies vanwege de zaak van Cornelis de Witt] (z.p. z.j. [1672]) [Knuttel Pflt. 10187].
  • Emanuel van der Hoeven, Leven en dood van Cornelis en Johan de Witt (Amsterdam 1705).
  • A.W. Kroon, Jan de Witt contra Oranje 1650-1672. Geschiedkundige bijdrage,uit officieële bescheiden geput, met drie bijlagen, bevattende onuitgegeven stukken, de verhoren van Cornelis de Witt, enz. (Amsterdam 1868).
  • D. Veegens, Historische studiën, deel 2 (Den Haag 1885).
  • J. van Dalen, Mr. Cornelis de Witt (Dordrecht 1918).
  • J. Melles, Joachim Oudaan. Heraut der verdraagzaamheid (Utrecht 1958).
  • Luc Panhuysen, De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam 2005).

Illustratie

Portret, door Jan de Baen, ca. 1670 (Huis Van Gijn, Dordrecht.) Bron: RKDimages, Art-work number 15383.

Auteur: Luc Panhuysen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 307

laatst gewijzigd: 11/02/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.