Breugel, Cornelia Gerritse van (ca. 1663-na 1688)

 
English | Nederlands

BREUGEL, Cornelia Gerritse van (geb. Haarlem ca. 1663 – gest. na 3-1688), vrouw in manskleren. Zij trouwde (1) in 1678 (otr. 25-3) in Leiden met Egbert Roeloffsz. (Steenwijk), lakenwerker; (2) in 1685 (otr. 31-3) in Amsterdam met Elisabeth Boleijn (1659-na 1688). Uit huwelijk (1) zijn geen kinderen bekend.

Het weinige dat over Cornelia van Breugel (ook: Breuge) bekend is, komt vooral uit de twee verhoren die het Leidse gerecht haar in maart 1688 afnam. Zij was in die stad gearresteerd omdat zij daar, zich voordoend als man, in huwelijk samenwoonde met de eveneens gearresteerde Elisabeth Boleijn. Aan de schepenen vertelde Cornelia van Breugel dat Egbert Roeloffsz. haar een jaar na hun huwelijk had verlaten, al had ze hem nog wel eens gesproken. Omstreeks 1684 was zij ingetrokken bij Elisabeth Boleijn, met wie zij het jaar daarop als Cornelis Brugh, garentwijnder uit Hamburg, in Amsterdam was getrouwd. De benodigde manskleren had Boleijn voor haar in Leiden gekocht. Tot eind 1687 was Van Breugel, aldus haar verklaring, in manskleren ‘gegaan’, maar sindsdien liep ze weer ‘in haar ordinaris gewaad’.  Ze had, zo legde ze uit, een ‘tegenheid’ tegen haar manskleren gekregen.

In het geval van Cornelia van Breugel en Elisabeth Boleijn was er zonder twijfel sprake van een seksuele relatie. Van Breugel verklaarde dat zij altijd bij elkaar hadden geslapen. Boleijn op haar beurt vertelde dat ze nooit zwanger was geweest, maar wel enkele keren over tijd geweest. Bovendien verklaarde ze dat haar ‘man’ ‘zijn bekwame en behoorlijke mannelijke leden’ had. De schepenen hebben deze tegenstrijdigheden niet verder uitgezocht en beperkten zich op 25 juni 1688 tot hun vonnis. Van Breugel en Boleijn werd elk verboden om ooit nog ‘in bijwoning met de ander te mogen leven’ en voorts kregen ze een verbanning van twaalf jaar uit Leiden en Rijnland opgelegd.

Waar Cornelia van Breugel en Elisabeth Boleijn na hun vonnis zijn gebleven, is onbekend. Zij leven echter voort in een lied over ‘Twee vrouwluiden die tesamen getrouwd zijn in de Nieuwe Kerck tot Amsterdam’. Daarin wordt verhaald hoe ze in Leiden waren betrapt door Van Breugels vroegere echtgenoot: ‘De ene haar man kwam haar op straat tegen/ Die haar voort [: meteen] aansprak, bezag haar terdege,/ Wel hoe, wat doe je in mansgewaad,/ Sprak hij, jou beest, te gaan langs de straat’. Wat daar ook van zij, het lied wijkt op ten minste één belangrijk punt af van de werkelijke gang van zaken: de liedjesmaker laat de vrouwen veroordeeld worden tot opsluiting in het spinhuis. Dat zal voor dramatisch effect geweest zijn.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB [otr. ‘Brugh’ en Boleijn].
  • Regionaal Archief Leiden: DTB [doop Boleijn]; Archief 508, Rechterlijk Archief Leiden, inv. nr. 10-D, p. 6-7 [verhoren]; inv. nr. 3-23, fol. 5v [vonnis].

Literatuur

  • Den Italiaenschen quacksalver ofte den Nieuwen Amsterdamschen Jan Potazy (Amsterdam 1708) 71-73 [het lied over de ‘Twee vrouwluiden’].
  • Rudolf Dekker en Lotte van de Pol, Vrouwen in mannenkleren. De geschiedenis van een tegendraadse traditie, Europa 1500-1800 (Amsterdam 1989) 82, 83, 87, 105, 112-113, 156.

Redactie

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 389

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.