Fopsdr., Aaltje Pieters (?-1595/1608)

 
English | Nederlands

FOPSDR., Aaltje Pieters (? - gest. Amsterdam? tussen 1595 en 1608), medestichteres van het Maagdenhuis te Amsterdam. Dochter van Pieter Fopsz. (gest. 1599), regent van het St. Pietersgasthuis en zuivelkoper, en Janneken Opkendr. Aaltje Fopsdr. bleef ongehuwd.

Aaltje Fopsdr. groeide op in een groot gezin aan de Amsterdamse Middeldam (tegenwoordig de Dam). Haar vader was zuivelkoper en koopman op Bergen (Noorwegen). Ook was hij regent van het Sint-Pietersgasthuis. Onbekend is wanneer Aaltje is geboren. Vanaf 1570 worden haar naam en die van haar zus Meynau genoemd in verband met de stichting van het rooms-katholieke Maagdenhuis van Amsterdam. Nog vóór de oprichting van het Maagdenhuis hadden de goed katholieke Fopsdochters zich al over een aantal meisjes ontfermd. Onduidelijk is of zij hen bij zich in huis hadden genomen, of ondergebracht in een gehuurd pand waar zij zelf ook introkken. Financiële steun kregen Aaltje en Meynau aanvankelijk van hun eigen vader.

Nadat de zusters Fopsdr. rond 1570 in contact waren gekomen met Mary Spiegel en haar schatrijke vader, konden zij een aanzienlijk bedrag besteden aan een nieuw weeshuis voor meisjes. Zelf legden zij jaarlijks vijftig gulden in. Met de hondervijftig gulden per jaar van vader en dochter Spiegel was dit een aardig inkomen voor het meisjesweeshuis, dat werd gegarandeerd door de vorming van een kapitaal van huizen en grondbezit. Voor het beheer en bestuur hadden de zusjes en Mary Spiegel de brouwer en ervaren regent Jan Michiel Loeffsz. aangetrokken. In de dagelijkse praktijk van het meisjeshuis hadden de Fopsdochters echter nog altijd de teugels stevig in handen.

In 1574 kwam het tot een botsing tussen Aaltje Fopsdr. en Mary Spiegel, die kritiek had op de manier waarop het huis werd bestuurd. Zij staakte de uitkering van het geld en trok zich terug. Van het katholieke stadsbestuur kregen de Fopsdochters evenmin steun. Toen zij in november 1575 vroegen om vrijstelling van accijnsbelasting, wat gebruikelijk was voor liefdadigheidsinstellingen, wees de vroedschap dit verzoek van de hand – een reden werd niet gegeven.

Na de Alteratie van 1578 bleven de Fopsdochters de drijvende kracht achter het Maagdenhuis. Later klaagde Aaltje Fopsdr. dat zij dit wel moesten doen omdat alle anderen het huis in de steek hadden gelaten, juist in deze moeilijke tijden. De Alteratie gaf echter tijdelijk ook nieuwe kansen: de Amsterdamse kloosters werden opgeheven, en zo kwamen er gebouwen vrij. Aaltje Fopsdr. en Jan Loeffsz. konden hun weeskinderen nu onderbrengen in het Margarethaklooster in de Nes. De overeenkomst duurde zolang de nonnen zelf geen gebruik van de ruimten mochten maken. Toen het stadsbestuur in 1584 het Margarethaklooster wilde verkopen, bleken de weesmeisjes van het Maagdenhuis er nog altijd te wonen. Aaltje Fopsdr. en Loeffsz. hadden zelfs een koopcontract, maar de vroedschap achtte de koop onwettig en de meisjes moesten eruit.

Na het gedwongen vertrek uit het Margarethaklooster hebben Aaltje en Meynau Fopsdr. hun wezen tijdelijk ondergebracht in een huis aan de ‘Plaetse’ (Dam). Dit kan het huis zijn geweest waar zij in 1585 zelf woonden, zoals blijkt uit het belastingkohier (Van Dillen, 159). Nog in datzelfde jaar konden de weesmeisjes terecht in een huurhuis op de Nieuwezijds Voorburgwal, bij de Lijnbaanssteeg. De zusters Fopsdr. hadden op 2 mei 1582 al notarieel laten vastleggen dat hun kapitaal voor het meisjeshuis was bestemd zolang zij zelf of hun familieleden de regentessen waren. Mocht de Amsterdamse magistraat de religie van het Maagdenhuis veranderen – bedoeld werd: protestants maken – dan diende het geld twintig jaar lang te worden vastgehouden, in afwachting van betere tijden. Als de situatie helemaal niet verbeterde, dan werd het kapitaal bestemd voor twee jongere familieleden om opgeleid te worden in de katholieke theologie.

De broers van Mary Spiegel waren het niet eens met het eigenzinnige bestuur van de Fopsdochters. In 1585 vielen deze Jan en Hendrick schreeuwend het Maagdenhuis binnen om Aaltje Fopsdr. de sleutel afhandig te maken, zo getuigde zij later zelf. Zowel de Spiegels als bestuurder Jan Loeffsz. zetten Aaltje Fopsdr. en haar zuster vervolgens onder druk om het beheer van het weeshuis af te staan. In 1590 riepen de zusters de hulp in van de vicaris-generaal van het bisdom Haarlem om te bemiddelen. Tijdens een vergadering bij hen thuis stelden zij de bezittingen van het weeshuis in handen van de bemiddelaar, die tot de instelling van een geheel mannelijk regentencollege overging. Jan Loeffsz. was een van de eerste regenten. Aaltje Fopsdr. waarschuwde dat oprichting van een officiële organisatie op weerstand kon stuiten van het stadsbestuur. Zij dreigde ook het door haar ingelegde kapitaal terug te trekken.

Het conflict escaleerde, en Aaltje Fopsdr. weigerde nog langer rekening en verantwoording af te leggen. Niemand mocht meer zonder haar toestemming het Maagdenhuis betreden. Jan Loeffsz. vond dat zij ten minste het beheer van het kapitaal moest overdragen, maar had er geen bezwaar tegen als zij de dagelijkse leiding hield. Aaltje Fopsdr. wilde deze taken echter niet scheiden en trok zich volledig terug uit de wezenzorg. Eind september 1591 woonde zij in een huis aan de Kalverstraat. Vier jaar later machtigde zij haar neef, Pieter Dircxz. Vlaming, tot het waarnemen van haar zaken, maar de schenking en het Maagdenhuis werden in deze akte niet meer genoemd. Vóór 1608 moet Aaltje Fopsdr. zijn overleden, maar het Maagdenhuis bleef bestaan. Sinds 1628 was het gevestigd op het Spui.

Naslagwerken

Van der Aa.

Archivalia

Stadsarchief Amsterdam. Toegang 5075 (Archief van de Vroedschap), inv. nr. 3, fol. 16v (Archief van de Notarissen), inv. nr. 3C (not. Jan Jansz. Pilorius) [volmacht aan Pieter Dircxz. Vlaming d.d. 11-9-1595, fol. 273v-274].

Literatuur

  • J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, deel 6 (Amsterdam 1886) 357-358.
  • T.C.M.H. van Rijckevorsel, Geschiedenis van het R.C. Maagdenhuis te Amsterdam, 1570-1887 (Amsterdam 1887).
  • G. Coops, De opheffing der satisfactie van Amsterdam (Amsterdam 1919) 257-260.
  • A.J. van de Ven, ‘De schenking van Aaltje en Meynau Pieter Fopsdochteren aan het Maagdenhuis te Amsterdam’, Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 42 (1923) 249-276.
  • J.G. van Dillen, Amsterdam in 1585: het kohier der capitale impositie van 1585 (Amsterdam 1941).
  • Johan E. Elias, De vroedschap van Amsterdam, 1578-1795, deel 1 (Amsterdam 1963) 80 [hier staan slechts zes van de tien kinderen van Pieter Fopsz. vermeld; zuster Meynau ontbreekt].
  • H.C. de Wolf, De Kerk en het Maagdenhuis. Vier episoden uit de geschiedenis van katholiek Amsterdam (Utrecht 1970) 268-282.

Auteur: Maarten Hell

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.