Gijsen, Egidia Maria Helena (1856-1936)

 
English | Nederlands

GIJSEN, Egidia Maria Helena Anna, vooral bekend als Marie Gijsen (geb. Gouda 21-4-1856 – gest. Berlicum 20-11-1936), schrijfster. Dochter van Livinus Josephus Gerardus Gijsen (1829-1877), militair, en Joanna Paulina Henriëtta Thijs (1829-1909). Marie Gijsen bleef ongehuwd.

Egidia Gijsen groeide als dochter in een katholiek gezin uit een geslacht van beroepsmilitairen. Ze woonde achtereenvolgens in garnizoensplaatsen als Bergen op Zoom, Delft, Arnhem, Utrecht en Heerenveen. Naar verluidt verbleef Egidia in een particulier pensionaat in Gelderland en werkte ze rond haar achttiende enige tijd voor het Utrechts Nieuwsblad. Ook schreef ze enkele bijdragen aan de Katholieke Illustratie en de Familie Bode (Brabantse biografieën). Nadat haar vader in 1877 onverwacht was overleden, vertrok ze met haar moeder en jongste broer Louis naar Delft; vijf jaar later verhuisden ze naar Leiden omdat Louis daar geneeskunde ging studeren. Zelf had ze haar leven lang last van een heupaandoening.

In Leiden schreef Egidia onder de naam Marie Gijsen Drie Gratiën (1889), dat eerst als feuilleton in de Leidsche Courant verscheen. Het verhaal toont zowel de rijke bovenlaag en het frivole studentenleven van de stad, als ook het verpauperde industrieproletariaat. Ze publiceerde verder in Groot Nederland, Bataviaansch Nieuwsblad en Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift.

Brabants schrijfster

Na het afstuderen van Louis trok Marie Gijsen in 1888 met haar moeder in bij haar broer Antoon in het Brabantse Berlicum. Ze had toen al drie damesromans geschreven. Ze waren positief ontvangen, al zou ze deze vroege titels later zelf afdoen als jeugdzondes. Vanaf 1911 werkte ze voor Van Onzen Tijd, waarin ze de Brabantse vertelling ‘Grada’ publiceerde. In deze en vijf andere verhalen, gebundeld in Uit het hart van Brabant (1913), beschrijft ze de gewoonten, omgangsvormen, het gezwoeg en de taal van de Brabanders. De Gids-criticus Frans Erens en anderen stoorden zich aan het dialectgebruik, omdat ze zich daarmee te veel met de Brabantse boeren en boerinnen vereenzelvigde en het de leesbaarheid in de weg stond. Toch vond hij het gebruik van dialect ook aantrekkelijk aan haar verhalen. Critici vergeleken haar werk met dat van J.J. Cremer: dat van Gijsen had meer literaire kwaliteit.

In 1916 kwam Marie Gijsen met haar eerste Brabantse roman: Brord en Hanne. Hierin beschrijft ze de rituelen en folklore van de eeuwenoude agrarisch-religieuze cultuur aan de hand van een jong echtpaar van wie de man aan de drank is. In 1917 verhuisde Gijsen naar Boxtel, waar broer Antoon burgemeester was. Ze voltooide er Hooger op (1918), over de ontluikende liefde van een priesterstudent voor de dienstbode van zijn ouders. Pater jezuïet A. Gielen prees in de Boekenschouw haar literaire talent, maar keurde de manier waarop zij de priesterroeping had behandeld sterk af. Uitgever Brusse zag in deze katholieke ophef voldoende aanleiding voor verhoging van de oplage en van haar honorarium.

In 1919 volgde Marie Gijsen haar broer Antoon naar diens nieuwe burgemeesterspost in Schiedam, al was dat niet haar keuze. Ook in deze stad bleef ze uitsluitend over Brabant schrijven en ze ging iedere zomer naar Brabant voor een lange vakantie, om haar gevoel voor de sfeer en de taal niet te verliezen. Na publicatie van Een uit Velen (1920) duurde het zes jaar voor haar volgende roman het licht zag (Aan de Boschdreef, 1926). Aan romans kwam ze niet meer toe, maar ze bleef verhalen bijdragen aan katholieke tijdschriften als De Gemeenschap, De Katholieke Illustratie, De Beiaard en Roeping.

Eind 1928 keerde Marie Gijsen terug naar haar geliefde Berlicum. Ze vierde haar tachtigste verjaardag met veel pijn op de verpleegafdeling van het Berlicumse Vincentiusklooster. Ruim zeven maanden later overleed ze daar, op 20 november 1936. Marie Gijsen werd in Berlicum begraven.

Reputatie

Marie Gijsen was niet geboren of getogen in Brabant, maar stond bekend als dé schrijfster van Brabant. Met Marie Koenen was ze de bekendste katholieke schrijfster van haar tijd. Antoon Coolen noemde haar schildering van de Brabantse boerencultuur voorbeeldig. Ze liet ook de armoede en de misère zien. Aanvankelijk kreeg Gijsen kritiek vanwege haar pessimistische kijk op het Brabantse leven, maar katholieke critici omarmden haar werk omdat het liet zien dat volkscultuur óók literatuur kon zijn. Marie Gijsen werd nooit een publiek figuur: bescheidenheid en haar gezondheid verhinderden dat. In Boxtel en Vught zijn straten naar haar vernoemd.

Naslagwerken

Ter Laan; Brabantse biografieën.

Archivalia

Letterkundig museum, Den Haag: Dossier Marie Gijsen.

Publicaties

  • Drie gratiën (Schiedam 1889).
  • Geheiligd vuur (Amsterdam 1894).
  • Peccavi (Amersfoort 1896).
  • Uit het hart van Brabant. Novellen en schetsen (Amsterdam z.j. [1913]).
  • Brord en Hanne (Rotterdam 1916).
  • Hooger op (Rotterdam 1918).
  • Een uit velen (Rotterdam 1920).
  • Van ‘ongeweten levens’. Brabantsche schetsen en novellen (Den Bosch 1920).
  • Aan de Boschdreef (Rotterdam 1926).

Literatuur

  • Frans Erens, ‘Een Brabantsche novelliste’, De Gids 85 (1921) nr. 2, 360-366.
  • De Maasbode, 9-4-1926 [interview].
  • Annie Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel (Utrecht 1935).
  • De Volkskrant, 18-4-1936 [interview].
  • H. Kapteijns, ‘Letteren in Noord-Brabant’, in: J.E. de Quay e.a. red., Het nieuwe Brabant, deel 3 (Den Bosch 1955).
  • H. Kapteijns, ‘De streekroman in Noord-Brabant’, Brabantia 5 (1956).
  • Truus Houtepen-Kunnen, Brabant 900 jaar. Spraakmakende vrouwen van 1106-2006 (Nuenen 2006).

Illustratie

Marie Gijsen, door onbekende fotograaf, ca.1928 (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen).

Auteur: Arno van der Valk

laatst gewijzigd: 09/08/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.