Gordon, Geertruit (1649-1728)

 
English | Nederlands

GORDON, Geertruit, ook bekend als G.G. de Graeuw (geb. Bergen op Zoom 4-6-1649 – begr. Bergen op Zoom 12-1-1728), dichteres. Dochter van Samuel Gordon en Petronella Salden. Geertruit Gordon trouwde op 9-3-1670 met Paschasius de Graeuw (1626-1687), houthandelaar. Uit dit huwelijk werden 5 dochters en 3 zoons geboren.

 Geertruit Gordon stamde uit een aanzienlijke familie van Schotse afkomst te Bergen op Zoom. Zij trouwde met een verre neef. Recent archiefonderzoek in Bergen op Zoom en Hulst wijst uit dat Gordon de eerste jaren van haar huwelijk in Bergen om Zoom is blijven wonen, rond 1680 naar Hulst is verhuisd, en na de dood van haar man in 1687 naar haar geboorteplaats is teruggekeerd. Haar eerste vijf kinderen zijn geboren in Bergen op Zoom; de andere drie kinderen zijn geboren in Hulst. De Graeuw dreef daar een houthandel en was onder meer in 1683 schepen in Hulsterambacht. Gordon is begraven in de gereformeerde kerk van Bergen op Zoom, zoals blijkt uit de begraafboeken van de gereformeerde kerk aldaar.

Religieuze poëzie

Gordon is een van de eerste vrouwen in de Republiek geweest die bij haar leven en onder haar eigen naam een dichtbundel heeft gepubliceerd, een berijmde uitgebreide parafrase van de tien geboden, in 1686 te Rotterdam verschenen. Behalve haar eigen naam staat ook die van haar echtgenoot, met magistraatsfunctie en al, op de titelpagina: ‘ontworpen en berijmt door Geertruyd Gordon, huysvrouw van Paschasius de Graeuw, Schepen van Hulster-Ambacht etc.’ Blijkbaar had ze voor haar stoutmoedige publiceergedrag enige rugdekking nodig.

Dat blijkt ook uit de door haarzelf geschreven voorrede van het boek, waarin ze het verdedigt dat ‘iemand van haar soort en stand’, met andere woorden, een vrouw in een axiomatisch ondergeschikte positie, zich bezighoudt met een onderwerp dat beter door een predikant behandeld zou kunnen worden. Het is toch ook bijbels, zo argumenteert ze, dat een mens zijn talenten gebruikt en zij beschikt over ‘een aangeboren trek tot het rijm’. Veel studie heeft ze in haar verafgelegen woonplaats niet kunnen verrichten, maar dat was een prikkel om ‘in neerstig en eerbiedig onderzoek van Gods woord, te beproeven wat mijn eigene gedachten, onderstut van zeer weinige doch uitgelezen schrijvers, konden uitleveren’.

Ze wil dus zelfstandig denken en ze is ook niet bang uitgevallen. Dat blijkt ook wel daaruit dat ze de Rotterdamse auteur Joachim Oudaan (1628-1692), lid van de buiten de gereformeerde kerk opererende en als (sociniaanse) sektariërs bekend staande Rijnsburger collegianten, uitgenodigd heeft enkele lofdichten voor het boek te leveren.

Ook anderszins stelt ze zich zelfstandig op in kerkelijke aangelegenheden, zoals blijkt uit haar tweede bundel, De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw (1710). Deze keer heeft Gordon de voorrede niet zelf geschreven, maar die taak overgelaten aan een mannelijke geloofsgenoot met de initialen H.W.V.B. Uit die voorrede wordt voor de goede verstaander duidelijk dat het werk van Gordon niet geheel onomstreden is. Er zullen mensen zijn die liever door ‘vloeken en dreigementen’ geleid willen worden dan door een ‘evangelische stem’. Ook uit verschillende gedichten blijkt dat Gordon partij heeft gekozen in een binnenkerkelijke twist die Zeeland in de jaren 1680 verscheurde. Zij stond daarbij aan de kant van Pontiaen van Hattem (1641-1706), een uit Bergen op Zoom afkomstige predikant die in 1672 was beroepen in het Zeeuwse St. Philipsland. Van Hattem, in Gordons bundel ‘Appollos’ geheten, keerde zich tegen de in streng gereformeerde kringen geldende opvatting dat men van zijn zaligheid, ook na een oprechte geloofsbelijdenis, niet zeker kan zijn. Hij legde juist een zware nadruk op Gods genade en stond een praktisch, piëtistisch gekleurd christendom voor. Op onduidelijke gronden werd hij in 1683 door de Zeeuwse synode beschuldigd van ketterij en afgezet, waarna hij terugkeerde naar Bergen op Zoom. Gordon zal hem daar hebben leren kennen. Van Hattem leidde er informele vrome bijeenkomsten tot hij zich, zoals ook uit een gedicht van Gordon blijkt, in eenzaamheid terugtrok, ‘wat wrang voor ons’.

Gordon behoorde tot de kring rond Van Hattem en deelde zijn gevoelens. In een gedicht op zijn overlijden in 1706 hekelt ze de blinde haat van ‘gans de priesterlijke bende’ die hem had gekweld en vervolgd. In gedichten gaf ze ook zelf haar mening over dogmatische onderwerpen, steunend op bijbelteksten maar bijvoorbeeld ook op Calvijn. Waarschijnlijk is ze ondanks haar zelfstandige opvattingen belijdend lid van de gereformeerde kerk gebleven. Ze bleef met haar ideeën trouwens ook geheel binnen de dogmatisch toegestane ruimte van de gereformeerde kerk. Uit gedichten blijkt dat ze aan het avondmaal deelnam en nergens heeft ze het over een eventuele schorsing. Van haar belangstelling voor levensbeschouwelijke zaken getuigt ook een (kritisch) gedicht over Balthasar Bekkers De betoverde weereld (1691).

Elders in de bundel vinden we gedichten over haarzelf, bijvoorbeeld haar dichterschap, haar kinderen en andere familieleden en vrienden. Zo klaagt ze over gebrek aan inspiratie, herdenkt ze haar eigen verjaardag maar ook die van haar hoogbejaarde vader en dicht ze een ‘Ter gedagtenis’ aan haar dochter Cornelia, die gestorven is. Een interessant gedicht is dat over ‘De val van ’t kasteel van Naamen aan de Franse konink’. Ze vraagt zich af hoe dit heeft kunnen gebeuren ondanks de officiële bidstonden. Haar conclusie is dat er niet goed gebeden is: men heeft de vijand straf toegebeden in plaats van hem zegen toe te wensen. Zo laat God zich niet gezeggen.

Netwerken

Levend in een uithoek van de Republiek had Gordon dringend behoefte aan contacten. Ze was een ijverig netwerkster. Zo is er correspondentie aan haar overgeleverd van Constantijn Huygens, die haar tevens met een lofdicht heeft vereerd. In de aan hem gewijde bundel Lykdichten (1687) staat ook een bijdrage van Gordon de Graeuw. Verder had ze contact met Johannes Vollenhove, gevierd dichter-predikant in Den Haag, en met de al genoemde Oudaan. Voor hem heeft ze lofdichten en een lijkdicht geschreven, al was ze het niet in alles met hem eens: ‘schoon in al’s niet t’samen in verstand’. Uit haar werk blijkt ook bekendheid met dichters als Willem van Heemskerck (op een portretgravure is een gedichtje van haar te vinden) en Frederik van Dorp. Ook in haar eigen omgeving werd de dichteres gewaardeerd. Zo schreef ze een lofdicht voorin de Beschryvinge van de stadt Hulst, van de hand van burgemeester Jacob van Lansberghe, Rotterdam 1687, tweede druk 1692.

Naslagwerken

Van der Aa; Lauwerkrans; NNBW.

Archivalia

UB Amsterdam (UvA), Handschriftencollectie: Drie brieven van Geertruit Gordon (1683, 1686 en 1687). Voor een hertaalde uitgave ervan, zie In een web van vriendschap (1999) 76-79.

Publicaties

  • Aandachtige opmerkingen by wijze van uytbreydinge over de Tien geboden Gods. Ontworpen en berijmt door Geertruyd Gordon, huysvrouw van Paschasius de Graeuw, schepen van Hulster-ambacht etc. (Rotterdam 1686).
  • De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw, bestaande meest in ernstige gedigten: neffens eenige christelijke verjaar-gedigten, als mede gedagtenis of lyk-digten etc. [...] In ’t ligt gebragt door een Liefhebber van het Algemeyn Geloov (Amsterdam 1710).
  • Frederik Muller, Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders (Amsterdam 1853) nr. 2230 [portret van Willem van Heemskerck met randschrift dat gemaakt is door G.G. de Graeuw).

Literatuur

  • G.D.J. Schotel, ‘Aanteekeningen betreffende drie vaderlandsche dichteressen uit de XVIIe eeuw’, Algemeene Konst- en Letterbode 1 (1843) 1, 293-294.
  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen, 'De vrouwelijke blik; Nederlandse dichteressen van de Gouden Eeuw', in: Arie-Jan Gelderblom en Harald Hendrix ed., De vrouw in de Renaissance (Amsterdam 1994) 25-26.
  • Riet Schenkeveld-van der Dussen, 'Anna Roemers en Geertruid Gordon over bruiloftskleren', in: Henk Duits et al ed., Klinkend boeket. Studies over renaissance-sonnetten voor Marijke Spies (Hilversum 1994) 67-70.
  • Ton van Strien en Els Stronks ed., Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw (Amsterdam 1998) 309-313.
  • In een web van vriendschap. Brieven van Nederlandse vrouwen uit de zeventiende eeuw, Mieke B. Smits-Veldt en Martha S. Bakker ed. (Amsterdam 1999) 76-79 en 135-139.

Illustratie

Titelpagina van De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw (1710). Foto UB Amsterdam.

Auteur: Riet Schenkeveld-Van der Dussen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 345

laatst gewijzigd: 14/06/2015

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.