Gouda, het Vrouwtje van (?-na 1572)

 
English | Nederlands

GOUDA, het Vrouwtje van (gest. na juni 1572), bekend als de ‘geuzenvrouw van Gouda’.

Het is onbekend wie er schuilgaat achter het ‘vrouwtje van Gouda’, een weduwe die wordt genoemd in de verhalen over de inname van Gouda door de geuzen. Op 21 juni 1572 wisten circa zestig geuzen de stad binnen te komen en het stadhuis te bezetten. Al snel was er een grote massa op de been en in dit tumult probeerde een van de zittende burgemeesters te vluchten. Hij raakte verzeild in het huis van een weduwe. Desgevraagd wees zij hem een plaats waar hij zich kon verschuilen. Toen hij vroeg of hij daar wel veilig was, antwoordde zij hem: ‘Och ja, heer burgemeester, mijn man is daar zo dikwijls in verborgen geweest, toen gij en anderen hem kwamen zoeken.’ Dit verhaal, voor het eerst door de geschiedschrijver Pieter Bor verteld in zijn Oorspronck, begin ende aenvang der Nederlantscher oorlogen (1595), is waarschijnlijk terug te voeren op een handgeschreven ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen in Gouda (afgedrukt in Nalezing mijner herinneringen). Ook P.C. Hooft heeft de anekdote opgenomen in zijn Nederlandsche historien (deel 1, 253), en voegt eraan toe dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat de burgemeester iets ergers was overkomen ‘dan dit koelzinnig verwijt, in weerwraak van de gepleegde vervolging’. Dichter Tollens heeft in 1848 het verhaal omgewerkt tot het gedicht ‘De geuzenvrouw te Gouda’. Hij maakt van de burgemeester een roomse hoofdschout die jarenlang als een speurhond op zoek was geweest naar geuzenbloed. Als het gevaar is geweken en hij haar bedankt voor de geboden schuilplaats, laat Tollens haar in de ‘eenvoud van haar Christenzin’ antwoorden: ‘… toen gijzelf, verwoed en wreed,/den geus zo deerlijk bloeden deed,/ en huis en hof werd ingebroken;/ Toen ge alles doorzocht in de stad,/ hield ik daaronder, waar gij zat/ mijn eigen lieve man verstoken,/ dien gij den dood gezworen hadt.’ Hierop besluit Tollens het gedicht met de slotregels: ‘De Roomsche hoofdschout kreeg een kleur/ En ’t Geuzenvrouwtje sloot haar deur.’

In de negentiende eeuw heeft de overlevering aanleiding gegeven tot een bescheiden controverse onder historici. De katholieke historicus W.J.T. Nuyens maakte zich boos over de Amerikaanse historicus John L. Motley, die in zijn The rise of the Dutch Republic (1856) de weduwe laat zeggen dat haar man ‘om den godsdienst’ vervolgd was geweest. Nuyens noemt dit een ‘bewijs hoe Motley de feiten schildert naar fantazie, niet naar hetgeen hij geboekstaafd vindt’: in haar antwoord repte de weduwe immers met geen woord over godsdienst. Nuyens vermoedt dat Motley zo wel honderd ‘tekstverdraaiingen’ op zijn geweten heeft. De historicus Robert Fruin vindt Nuyens’ verdachtmakerij overdreven. Het is geen kwade trouw, geen opzettelijke tekstverdraaiing, aldus Fruin: de ingelaste woorden veranderen niets aan de strekking van de zin, want het pikante van de anekdote is nu eenmaal dat de burgemeester zich verbergt in dezelfde schuilplaats waarin zich daarvoor een geus had verborgen.

In 1907 publiceerde de kerkhistoricus W.J. Kühler op basis van Fruins uiteenzetting en andere bronnen een geromantiseerd verhaal, ‘Het vrouwtje van Gouda’. In de recente historiografie over Gouda wordt bij de beschrijving van de gebeurtenissen in de zomer van 1572 nooit meer melding gemaakt van deze ooit zo tot de verbeelding sprekende anekdote.

Literatuur

  • P.C. Hooft, Nederlandsche historien 1 (4de druk; Amsterdam/Leiden 1703) 253.
  • Nalezing mijner herinneringen van Gouda (’s-Gravenhage 1822) [het verhaal van de weduwe en haar schuilplaats in bijlage 2: Waerachtich verhael […] uyte stadt Gouda[…], getrokken uit eene copie van een oud handschrift, 52].
  • H. Tollens, ‘De geuzenvrouw te Gouda’, in: Idem, Laatste gedichten (3de druk; Leeuwarden 1856 [oorspr. 1848]) 60-64.
  • R. Fruin, ‘De Nederlandsche beroerten in de XVIe eeuw, uit een katholiek oogpunt beschouwd’, in: Robert Fruin’s verspreide geschriften, P.J. Blok e.a. ed. 2 (’s-Gravenhage 1900) 1-37, vooral 7-9 [oorspr. verschenen in De Gids (1867) 3, 283 e.v.]
  • W.J. Kühler, ‘Het vrouwtje van Gouda’, Doopsgezinde Bijdragen 47 (1907) 1-35 [met verwijzingen naar Motley, Fruin en Nuyens in zijn ‘aanteekeningen’ op 32-35].

Auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 133

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.