Graag, Julie de (1877-1924)

 
English | Nederlands

GRAAG, Anna Julia de (geb. Gorinchem 18-7-1877 – gest. Den Haag 2-2-1924), beeldend kunstenares, vooral bekend vanwege haar houtsneden. Dochter van Johannes de Graag (1839-1916), inspecteur der registratie en domeinen, en Karolina Stephana Couwenberg (1850-1935). Julie de Graag bleef ongehuwd.

Anna Julia (‘Julie’) de Graag werd in Gorinchem geboren als vierde kind uit een gezin van zes. Toen ze drie jaar was verhuisde het gezin naar ’s-Hertogenbosch. Als kind had ze al een zwakke gezondheid, later leed ze ook geregeld aan depressies. Vanwege die gezondheidsproblemen kreeg Julie extra ouderlijke aandacht en zorg. Al op jeugdige leeftijd bleek haar talent voor tekenen en handwerk. Ze had het niet van een vreemde: haar moeder was een begaafd amateurschilderes.

In de jaren negentig van de negentiende eeuw verhuisde Julie de Graag met haar ouders naar Den Haag. Hier volgde ze lessen aan de Academie van Beeldende Kunsten: eerst als leerlinge in de damesklas, later ook in de boetseerklas. Hiernaast volgde ze lessen kunstbeschouwing bij de kunstcriticus H.P. Bremmer, die ze in 1901 had leren kennen. Aan de academie haalde ze haar lesbevoegdheid in tekenen en handwerken, maar ze vestigde zich als zelfstandig kunstenares. In 1902 toonde ze borduurwerk op de eerste internationale tentoonstelling van moderne decoratieve kunst in Turijn. Op aanraden van Bremmer legde ze zich toe op het maken van houtsneden. Bremmer zou een belangrijke rol in haar carrière blijven spelen, als adviseur en als bemiddelaar bij de verkoop van haar werk.

Houtsnijkunst

In 1904 verhuisde Julie de Graag naar Laren, waar zij een gedeelte van een boerderij huurde. In de perioden dat ze ziek of depressief was, verbleef ze bij haar ouders in Den Haag. Op 1 januari 1908 brandde de boerderij waar zij woonde volledig af, waarbij veel werk verloren ging: slechts één portefeuille met tekeningen bleef behouden. Omdat ze ook al haar benodigdheden voor het houtsnijden kwijt was, begon ze stillevens te schilderen. Deze periode duurde echter maar kort. Het was wederom op advies van Bremmer dat ze terugkeerde naar het maken van houtsneden.

Julie de Graag onderhield in Laren een warme vriendschap met de beeldhouwer Joseph Mendes da Costa en zijn vrouw. Ook leerde ze er de schilder Bart van der Leck kennen. De invloed van beide kunstenaars werd zichtbaar in de steeds strengere stilering in haar werk. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaf ze enkele uren per week tekenles op een meisjesschool in Utrecht. Haar leerlingen liet ze onder meer patronen ontwerpen die ze konden gebruiken voor handwerkjes. Over haar ervaring in het onderwijs schreef ze in 1913 een kort artikel in De vrouw en haar huis. Ze haalde voldoening uit het werken met kinderen, maar hield het slechts enkele jaren vol omdat het ten koste ging van haar vrije werk.

De Graag maakte haar houtsneden voornamelijk als op zichzelf staande kunstwerken. Daarnaast ontwierp ze kalenderbladen, vignetten en ex librissen. Zo maakte ze in 1916 een ex libris in opdracht van kunstverzamelaarster Helene Kröller-Müller, die tijdens de oorlog ook enkele houtsneden van haar kocht. De Graag bezat het talent en de volharding om haar houtsneden te maken uit kopshout, dat harder en moeilijker te bewerken is dan langshout maar dat meer details mogelijk maakt. Haar werk wordt gekenmerkt door een expressieve, krachtige lijnvoering en een steeds verdergaande stilering, waarbij ze vaak kleuren toevoegde.

Haar onderwerpen zocht De Graag dicht bij huis: dieren, landschappen, dorpsgezichten en bloem- en plantfiguren. Vanaf 1914 maakte ze ook karaktervolle portretten, zoals van Bremmer (Museum Boijmans Van Beuningen, 1916) en van de boerenvrouwen uit Laren en omgeving. Ook morbide onderwerpen komen verschillende keren terug in haar oeuvre. Voorbeelden hiervan zijn Dode mol (Kröller-Müller, 1917), Memento Mori en Dood vogeltje. Haar werk was verschillende keren in Den Haag te zien bij kunsthandel De Zonnebloem en bij W. Walrecht. Daarnaast nam ze deel aan tentoonstellingen van de Vereeniging ter Bevordering der Grafische Kunst. Tussen 1917 en 1929 bracht Bremmer het werk van De Graag regelmatig onder de aandacht in zijn tijdschrift Beeldende kunst.

Rond 1920 kreeg Julie de Graag meer bekendheid als grafisch kunstenares, maar tegelijk werden haar lichamelijke en geestelijke problemen steeds groter. De winters bracht ze door in Den Haag, waar ze door haar moeder werd verzorgd. Hoewel De Graag lovende kritieken kreeg, namen de twijfels over haar eigen kunnen toe en kwam ze steeds moeilijker aan het werk. In 1922 beleefde ze nog een opleving tijdens een korte reis naar Rothenburg, Duitsland, met enkele bevriende kunstenaressen, onder wie Truus van Hettinga Tromp. Ze tekende er stadsgezichten en dieren. Terug in Nederland werkte ze haar dierentekeningen uit tot kleine houtsneden, bestemd voor een kinderprentenboek dat ze al heel lang wilde maken. Dit boek zou nooit verschijnen. Op 2 februari 1924 maakte ze in Den Haag een einde aan haar leven; ze was 46 jaar oud.

Waardering

Julie de Graag liet een bescheiden oeuvre na dat bestaat uit houtsneden, tekeningen en een enkel schilderij. Critici roemden haar werk om de eenvoud en soberheid en de persoonlijkheid die ze erin legde. Ook haar bekwaamheid in het maken van houtsneden werd gewaardeerd. In Bremmer had ze een invloedrijk bewonderaar. Na haar dood werd er een tentoonstelling aan haar werk gewijd in de Haagse kunsthandel De Zonnebloem. Cornelis Veth roemde haar ‘zuiver talent’ en zag in haar werken ‘een echte gevoeligheid’ en een ‘in toom gehouden rijkdom van waarneming en gedachtenleven’ (De Telegraaf, 6-4-1924). De Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef naar aanleiding van haar dood: ‘een echte kunstenares met een kleine, doch indringende stem is heengegaan’ (28-3-1924).

Naslagwerken

DWA; Elck zijn waerom; RKD; Scheen.

Archivalia

  • Haags Gemeentearchief: twee brieven van De Graag aan Bremmer (0836-01 Familie Bremmer).
  • Haags Gemeentearchief: Academie van Beeldende Kunsten: bnr. 0058.

Publicaties

‘Het ontwerpen van borduurpatroontjes’, De vrouw en haar huis 8 (1913/1914) 239-240.

Werk

Werk van Julie de Graag bevindt zich onder meer in de volgende collecties: Kröller-Müller Museum (Otterlo), Centraal Museum (Utrecht), Gemeentemuseum Den Haag, Rijksmuseum (Amsterdam), Drents Museum (Assen), Boijmans Van Beuningen (Rotterdam), Museum Arnhem.

Literatuur

  • ‘Julie de Graag’, Nieuwe Rotterdamse Courant, 28-3-1924
  • Cornelis Veth, ‘Julie de Graag’, De Telegraaf, 6-4-1924.
  • Anna de Ranitz, ‘Bij het werk van Julie de Graag’, Maandblad voor Beeldende Kunsten 4 (1927) 227-237.
  • Anneke Oele e.a. red., Bloemen uit de kelder. Negen kunstenaressen rond de eeuwwisseling, Tentoonstellingscatalogus Gemeentemuseum Arnhem (Arnhem 1989) 80-86.
  • P.M.J.E. Jacobs, Beeldend Benelux. Biografisch handboek, Ci-Ha (Tilburg 2000).
  • Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving 1880-1940 (Rotterdam 2007).

Illustratieverantwoording

  • Portret van Julie de Graag, door Bertha van Hasselt, 1922 (RKD, Den Haag).
  • Muisje, door Julie de Graag, 1919 (Collectie Kröller-Müller Museum, Otterlo).

Auteur: Linda Modderkolk

laatst gewijzigd: 11/09/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.