Graas, Maria van der (1725-1780)

 
English | Nederlands

GRAAS, Maria van der (geb. ?-11-1725 – begr. 17-2-1780), gefortuneerde vrouw die een kunstkabinet naliet. Dochter van Jacob van der Graas (gest. 1757) en Cornelia Craijesteijn (1700-1770). Maria van der Graas trouwde op 30-7-1754 in Haarlem met Matthijs Hoofman van Diepenbroek (1728-1761), eigenaar van een twijnderij. Het huwelijk bleef kinderloos.

Maria van der Graas, geboren als oudste kind in een doopsgezinde familie, behoorde tot de zeer gegoede burgerij van Haarlem. Van de acht kinderen die haar ouders kregen, bereikten alleen Maria en haar zuster Catharina Cornelia de volwassen leeftijd. In 1754 trouwde zij met de eveneens doopsgezinde Matthijs Hoofman van Diepenbroek (het tweede deel van zijn achternaam was die van zijn moeder). Ook haar zuster Catharina zou binnen de geloofsgemeenschap trouwen, met Albertus Hodshon. Zo werd Maria van der Graas, die zelf kinderloos bleef, de tante van Cornelia Catharina Hodshon.

Het echtpaar Hoofman van Diepenbroek-van der Graas vestigde zich in Haarlem aan de Oude Gracht, bij de Stoofsteeg. Na bijna zeven jaar huwelijk overleed Matthijs Hoofman en was Maria van der Graas een gefortuneerde weduwe: haar mans nalatenschap bedroeg zo’n zeshonderdduizend gulden. Drie jaar later betrok ze een huis op het Spaarne (nr. 106) dat ze had laten opknappen en moderniseren. Het had een luxueus ingerichte ontvangstzaal, met mahoniehouten meubelen, servieskasten, een drankenbuffet en wandschilderingen van Gerrit Zegelaar (Focq, 49). In 1779 kocht ze het buurhuis (nr. 108), dat ooit bezit was geweest van Isaac Craijestein (een oom of oudoom?). Nog geen jaar later overleed Maria van der Graas, 54 jaar oud, enkele dagen nadat ze ‘ziekelijk van lichaam’ een codicil bij haar testament had laten opstellen. Zij werd vanaf het Spaarne begraven in de Grote Kerk (Bavo), in hetzelfde graf als haar man, nummer 295 in de middentrans. Haar nalatenschap was aanzienlijk: tien huizen, stukken land, een twijnderij, een menagerie met een brandgans, twee pauwen (‘zijnde een haar en een hem’), hoenders en kalkoenen, en een fortuin aan obligaties. Er gingen ruimhartige legaten naar het Weeshuis van de Vlaamse en Waterlandse gemeente, waar ze in 1771 als regentes was aangesteld. Niet alleen de instelling had ze in haar testament bedacht, maar ook de kinderen zelf (elk honderd gulden) en zelfs de binnenvader en -moeder. Het leeuwendeel van deze erfenis ging naar haar eveneens vermogende neven en nicht, de drie nog levende kinderen Hodshon.

Na haar dood verscheen er een extract uit het testament van Maria van der Graas in druk dat vooral haar vele, met name genoemde debiteuren betrof: 5 van hen moesten hun leningen alsnog aflossen (totaal: 48.500 gulden), maar 54 anderen werd deze schuld kwijtgescholden (totaal: 93.724 gulden). Dit extract bracht een anonymus, ‘in een geringe staat gans sobertjes geboren’, tot het schrijven van een pamfletje over de Jaloersche gedachten die het lezen ervan bij hem teweeg had gebracht. Nooit had een verwant hem met een legaat bedacht en helaas was hij niet een van de 54 begunstigde debiteuren: ‘Zo zijn er velen rijk, en spelen met de schijven [het geld]/ Door hun geleend, of daar zij erfgenaam van blijven’ (Jaloersche gedachten, 4).

Op 5 september 1780 kwam de kunstverzameling van Maria van der Graas ter veiling. Zelf is ze echter, anders dan men op grond van Wurzbachs naslagwerk zou vermoeden, geen verzamelaarster geweest. Volgens Van Eijnden en Van der Willigen was haar kunstbezit grotendeels afkomstig van haar vader, en in de na haar dood opgemaakte boedelinventaris staan de (onbenoemde) schilderijen verstopt tussen de grote hoeveelheden gedetailleerd beschreven porselein, zilver, juwelen en meubelen. Blijkens de veilingcatalogus bestond de kunstverzameling uit een ‘zeer fraai kabinetje schilderijen’, prenten, fysische en optische instrumenten alsook muziekinstrumenten (Van Eijnden en Van der Willigen). Onder de muziekinstrumenten bevond zich een clavecimbel van de Utrechtse orgelbouwer Johann Heinrich Hartmann Bätz; het ‘kabinetje’ omvatte schilderijen van L. Bakhuyzen, J. van Huisum en A. van de Velde. De belangrijkste werden gekocht door Van der Graas’ zwager, Jacob Hoofman, die al een aanzienlijke kunstcollectie bezat. De complete inrichting van de ontvangstzaal in Van der Graas’ huis op het Spaarne werd in 1899 naar Leipzig verkocht, waar alles in de Tweede Wereldoorlog voorgoed verloren ging (Fock, 49). Wel is er een foto van overgeleverd (Deugd boven geweld, 279).

Naslagwerken

Van Eijnden en Van der Willigen; NNBW [onder Bätz]; Wurzbach.

Archivalia

  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: dossier Van der Graas (CBG).
  • Noord-Hollands Archief, Haarlem: Doopsgezinde Gemeente, Register van nog niet gedoopte kinderen vóór 1784, p. 87 [Matthijs Hoofman]. DTB, Trouwen voor Schepenen, d.d. 30-7-1754. Bibliotheek: Extracten van de testamenten van Matthijs Hoofman van Diepenbroek en Maria van der Graas (Depot 44/000508M); Genealogie familie Van der Graas (Depot 44/001683M). Toegang 1617 (Oud Notarieel Archief), inv. nrs. 1226, nr. 49 [testament Van der Graas; codicil in nr. 1229, d.d. 9-2-1780]; 1229, nr. 100 [boedelinventaris Van der Graas].
  • Archief van de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente, Haarlem: Archief Weeshuis Doopsgezinden, inv. nr. 362 [legaten Van der Graas].
  • Het Utrechts Archief: Oud Notarieel Archief, inv. nr. U242a6, nr. 4 (17-7-1768); U230a13, nr. 69 (30-1-1776) [betr. obligaties].
  • Stadsarchief Amsterdam: toegang 612 (Remonstrantse Gemeente), inv. nr. 486 [betr. obligaties].

Literatuur

  • Jaloersche gedachten by het leezen van de gedrukte copia uit het testament, van wylen de edelmoedige vrouwe Van der Graas, weduwe van wylen den heere Mathys Hooftman van Diepenbroek. Overleeden binnen Haarlem (z.p. z.j. [1780]) [ex. Noord-Hollands Archief, Bibliotheek, Depot 43/004391K, incl. extract uit het testament].
  • J.C. Dirks, De weeshuizen der doopsgezinden te Haarlem 1634-1934 (Haarlem 1934) 47.
  • Deugd boven geweld. Een geschiedenis van Haarlem, 1245-1995 (Hilversum 1995) 278-279.
  • C. Willemijn Fock, ‘Het decor van huiselijk vermaak ten tijde van de Republiek’, in: Jan de Jongste, Juliette Roding en Boukje Thijs red., Vermaak van de elite in de vroegmoderne tijd (Hilversum 1999) 40-72, aldaar 49.
  • Piet Visser red., Wezen en weldoen: 375 jaar doopsgezinde wezenzorg in Haarlem (Haarlem 2009) 172.

Auteur: Anna de Haas

laatst gewijzigd: 23/06/2016

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.