Griethuysen, Sibylle van (1621-1699)

 
English | Nederlands

GRIETHUYSEN, Sibylle van (geb. Buren, Gelderland 1621 – gest. Veenendaal? 1699), dichteres. Dochter van Dirck Hendricksz. van Griethuysen (gest. 1655), glazenmaker, en Anna van Osch (gest. 1657). Sibylle van Griethuysen trouwde (1) op 1-7-1638 in Buren met Upke Harmensz. Wytzema (gest. ca. 1662), apotheker; (2) op 16-8-1674 in Veenendaal met Reinier Groenevelt (ca. 1620-1691), bierbrouwer. Uit huwelijk (1) werden 2 dochters geboren, van wie 1 jong overleed.

Sibylle (Beliken) van Griethuysen werd in 1621 geboren in het Gelderse Buren als negende en jongste kind in het gezin van een doopsgezinde glazenmaker. Aan haar opvoeding moet bijzondere zorg zijn besteed, want uit haar latere werk blijkt dat zij het Latijn, Frans en Spaans beheerste. In de ‘Nareden’ van de Hemelse troost-borne (1651) refereert ze aan de overstap die ze in haar jeugd maakte naar de gereformeerde kerk, een daad die getuigt van zelfstandigheid. Op haar zeventiende trouwde ze met de uit Ferwerd (Friesland) afkomstige apotheker Upke Harmenszoon Wytzema, met wie ze aanvankelijk in het Friese Kollum woonde. Vanaf 1644 woonde ze in Appingedam (Solwerderstraat 2), waar op 16 maart 1648 dochter Anna Maria werd geboren.

Dichtwerk

In 1645 publiceerde Sibylle van Griethuysen haar eerste dichtbundel: In rym gestelde claeg-liederen Jeremiae. Ze schreef zelf het voorwoord, waarin ze – om de kritiek voor te zijn – verantwoording aflegt van haar bemoeienis met godsdienstige zaken: het is slechts een stichtelijk werk voor de jeugd. In de opdracht bedankt ze predikanten en burgemeesters uit haar omgeving voor hun steun. De bundel kwam uit bij Callenbach in het Duitse Emden, iets wat in de noordelijke gewesten niet ongebruikelijk was: meer auteurs in het Noorden lieten hun religieuze werk net buiten de Republiek verschijnen.

Haar tweede bundel, Spreeckende schildery (1646), schreef Sibylle van Griethuysen samen met dominee Sibrandus Francisci Eydelshemius uit Appingedam. Hier voert zij als verdediging van haar schrijverschap aan dat haar huishoudelijk werk er niet onder heeft te lijden en ze alleen de pen oppakt als het werk het toelaat. Met dit werk over Hooglied 1:4 richtten de auteurs zich tegen schijnheiligheid in de kerk. Eylshemius’ collega Pimperling voelde zich kennelijk aangesproken en het gevolg was een hooglopend geschil in de kerkenraad van Appingedam dat jaren zou duren. Hierbij werden Sybille en haar man enige tijd uitgesloten van het Heilig Avondmaal.

Uit het opdrachtvers van Sibylle van Griethuysen in Spreeckende schildery blijkt dat de adellijke familie Ripperda uit Farmsum haar de gelegenheid bood haar literaire kennis te vergroten. Ze noemt ook Anna Maria van Schurman, waarmee ze aangeeft dat ze zich bewust is van de uitzonderlijkheid van het vrouwelijk dichterschap. De toonaangevende uitgever van de bundel, Claude Fonteyne uit Leeuwarden, zorgde ervoor dat Van Griethuysen in contact kwam met andere auteurs en werd opgenomen in het netwerk van Friese en Groningse dichters. Maria Heyns droeg Bloemhof der doorluchtige voorbeelden (1647) aan Van Griethuysen op en uitgever J.J. Schipper richtte zich in het voorwerk van De bezadigde Roelant (1649) tot haar. Hij roemde haar als een schrijfster die tot groter bekwaamheid is gekomen dan andere dichteressen ook al woonde ze buiten de grote culturele centra van het land.

Dankzij een beperkte correspondentie met Constantijn Huygens kreeg Van Griethuysen buiten Groningen en Friesland meer bekendheid. Als secretaris van stadhouder Willem II schreef Huygens na zijn aankomst in Groningen (zomer 1848) een gedicht waarin hij aan de weersomstandigheden een politieke lading gaf, in verband met het conflict van de stad met de Ommelanden. Van Griethuysen vertaalde dit gedicht uit het Latijn en Huygens’ reactie leidde tot de uitwisseling van enkele gedichten. Waarschijnlijk bracht het Hollanders als Hendrik Bruno, Jan Vos, Joan Blasius en Johan Brune ertoe zich tot haar te richten of zelfs drempeldichten van haar in hun werken op te nemen (Lauwerkrans).

Het meest omvangrijke werk van Sibylle van Griethuysen is haar aandeel in de Hemelse troost-borne, dat in 1651 uitkwam – wederom als een gezamenlijk publicatie van haar en Eydelshemius. Haar gedichten gingen vooraf aan diens prozaverhandelingen bij enkele verzen uit de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen. In Hemelse troost-borne is een portret van haar opgenomen met de Spaanse lijfspreuk ‘Yo y el tiempo para dos otros’ (letterlijk: ‘ik en de tijd voor twee andere’): met de tijd aan mijn zijde tel ik voor twee.

In maart 1654 verhuisden Sibylle van Griethuysen en Upke Wytzema naar de Boteringestraat in de stad Groningen, waar hun tweede dochter, Haebeltien, op 5 september 1654 in de Der Akerk werd gedoopt. Daar raakte Van Griethuysen bekend met de Groningse dichter Johan van Nyenborgh en zijn kring. In verschillende werken van Van Nyenborgh zijn gelegenheidsverzen van haar hand opgenomen op hemzelf en op andere vooraanstaande Groningers en Friezen. Via Van Nyenborgh kwam Van Griethuysen ook in contact met de Friese dichteressen Eelckje van Bouricius en Sibylle van Jongestall.

In 1656 richtten ook Hollandse auteurs zich tot Sibylle van Griethuysen. De aanleiding tot die contacten was de publicatie van meerdere van haar gedichten in Klioos kraam, een bundel waarmee noordelijke dichters zich een plaats tussen hun Hollandse collega’s probeerden te veroveren. Van de veertien gedichten van Van Griethuysen in deze bundel is de dichtuitwisseling met Constantijn Huygens uit 1648 het bekendst gebleven. Voorts bevat de bundel een lofdicht van haar hand op Margaretha de Heer. Er staan ook gedichten op Sibylle van Griethuysen in Klioos kraam: een lofdicht van Simon Abbes Gabbema en een gedicht door N. Klinge, getiteld ‘Troostrym aan Upke Wiitzema, en Sibille van Gruithuyzen, over ’t afsterven harer Dochtertje’. Uit dit laatste gedicht blijkt dat ondertussen Habeltien is overleden.

Vanaf de jaren zestig richtte Sibylle van Griethuysen zich nog zelden tot andere auteurs. Mogelijk verwaterde het contact omdat ze Groningen had verlaten, want waarschijnlijk is zij na de dood van haar man rond 1662 naar Buren teruggekeerd. Hun huis in de Kromme Elleboogstraat in Groningen werd in ieder geval in april 1662 verkocht en in 1667 bezat Van Griethuysen het huis de Moriaan in de Gasthuisstraat van Buren. Na het overlijden van haar eerste man lijkt ze niet meer te hebben gepubliceerd. Een lofdicht op Joan Blasius’ Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestybe (1663) is het laatste gedicht dat we van haar kennen.

Op 16 augustus 1674 hertrouwde Sibylle van Griethuysen in Veenendaal met de vermogende bierbrouwer en invloedrijke weduwnaar Reynier Cornelis Groenevelt. Met hem woonde ze aan de Rhenense zijde van de bovenste middelbuurt in Veenendaal. Nadat ze in april 1691 voor de tweede keer weduwe was geworden, verkocht ze in 1693 haar Burense huis. Algemeen wordt aangenomen dat ze in 1699 in Veenendaal overleed en naast haar tweede echtgenoot ‘bij de klokken’ in de Oude of Sint Salvatorkerk werd gegraven.

Reputatie

Tijdens haar leven ontbrak het Sibylle van Griethuysen niet aan lof: van zinspelingen op haar naamgenoten uit de klassieke oudheid; Fonteijne maakte het anagram ‘alle breyn is in u gehuyst’ en de overdadigste lof kwam van Eydelshemius, die haar in haar Appingedamse tijd de ‘Damster Sappho’ noemde. Ook via het werk van de Friese schrijver Gysbert Japix verspreidde haar naam zich: ‘Da ’k ’t rijm liez fen dy wijz’ Sibylle: Dy blomm’ in Peerl’ van Grinzerlân!’ (Friesche rymelarye, 1668; in Breuker, It wurk fan Gysbert Japix 1, 83).

Van deze lof van haar tijdgenoten is weinig meer over. Literatuurhistoricus G. Kalff kwalificeerde het werk van Van Griethuysen in 1909 als ‘heeft weinig om ’t lijf’ en ‘veel geleerdheid, geen poëzie’ (Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde 4, 506). Behalve die kritiek is er het oordeel van de tijd: Sibylle van Griethuysen is zo goed als vergeten. Zelfs haar graf  is bij een kerkrestauratie begin jaren '60 van de twintigste eeuw geruimd. Eigenlijk heeft alleen haar contact met Constantijn Huygens haar een plaats in de literatuurgeschiedenis gegeven, ook al heeft recent onderzoek naar schrijfsters en hun netwerken weer belangstelling voor haar persoon en werk gewekt.

Naslagwerken

Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans; NNBW; Witsen Geysbeek.

 Archivalia

  • Tresoar, Leeuwarden: brief en gedicht van Sybille van Griethuysen aan Simon Abbes Gabbema, 1654.
  • Universiteitsbibliotheek UvA, Amsterdam: bijdrage van Sybille van Griethuysen aan album van Joan Leonardsz Blasius, 1660.
  • Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven, Regionaal Archief Rivierenland, Gemeentearchief Veenendaal: DTB.

Publicaties

  • Claeg-liederen Jeremiae, met verlichtinge derselver (Emden 1645).
  • Spreeckende schildery af-beeldende een corte verklaringe over het vierde vers des eersten capittels, uyt het Hoge liedt Salomons (Leeuwarden 1646).
  • Hemelsche troost-borne (Leeuwarden 1651).

Zie verder de verwijzingen in Worp (1885), Syperda (1936) en Lauwerkrans [dichtwisseling met Huygens in Worp en in Lauwerkrans].

Literatuur

  • J.A. Worp, ‘Sibylle van Griethuyzen’, Oud-Holland 3 (1885) 23-32.
  • E. Syperda, Sibylle van Griethuysen en haar Damster jaren 1644-1654. Een greep uit de geschiedenis van Appingedam (Appingedam 1936).
  • J.H. Brouwer, ‘Dichttournooi’, Saxo-Frisia 3 (1941) 55-62.
  • Adriaan P. de Kleuver, ‘Sibylle van Griethuysen wacht nog op erkenning. Gevierd en gevreesd schrijfster sleet laatste levensjaren in Veenendaal’, De Vallei 20 (1973) maart.
  • Hannemieke Stamperius, ‘Sibylle van Griethuyzen’, Chrysallis 6 (1980) 30-33.
  • J. Steenbeek, ‘“Het Hollands licht quaem in ons stadt”’, in: S. Buitink e.a. red., Rapiarijs. Een afscheidsbundel voor Hans van Dijk (Utrecht 1987) 95-97.
  • Philippus Breuker, It wurk fan Gysbert Japix (Leeuwarden 1989).
  • J. van Delden, ‘Huygens in Groningen’, Nieuw Letterkundig Magazijn 10 (1992) 10-11.
  • Hans Heesen en Harry Jansen, ‘Sibylle van Griethuysen. Een pittige tante’, in: id., Pen in ruste. Schrijversgraven in Midden-Nederland (Baarn  2001) 81-83.
  • Annelies de Jeu, ‘Sibylle van Griethuysen (1621-1699). Een dichteres in Groningse en Friese kringen’, Historisch Jaarboek Groningen (2002) 73-84.
  • ‘Sibylle van Griethuysen’, op www.databasewomenwriters.nl (18-11-2007).

Illustratie

Portret door Jacob van Meurs naar Theodor Faber, 1651 (Universiteitsbibliotheek Leiden).

Auteur: Arno van der Valk

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 274

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.