Güttler, Barbara Veronika Gertrud Maria Elisabeth (1922-2015)

 
English | Nederlands

GÜTTLER, Barbara Veronika Gertrud Maria Elisabeth, vooral bekend als Barbara Harrisson (geb. Reichenstein (nu Złoty Stok, Polen) 20-9-1922 – gest. Jelsum 26-12-2015), archeologe en museumdirectrice. Dochter van Gerhard Güttler (1889-1986), fabrikant, en Clara Haselbach (gest. 1976). Barbara Güttler trouwde (1) op 10-3-1951 in Frankfurt am Main met Eberhard Friedrich Brünig (geb. 1926), student bosbouw; (2) na echtscheiding (Berlijn 26-1-1956) in 1956 in Londen met Thomas Harnett Harrisson (1911-1976), bioloog. Ook (2) eindigde in een echtscheiding (Londen 1970). Beide huwelijken bleven kinderloos.

Barbara Güttler werd in Silezië geboren in een welgesteld Duits ondernemersgezin met vier kinderen. Haar vader was chemicus en eigenaar van een arsenicumfabriek en een goudmijn. In 1927 verhuisde de familie naar Berlijn. Met de veiling van een deel van zijn rijke kunstverzameling stelde vader Güttler na de beurscrisis van 1929 de opleiding van zijn kinderen veilig. Barbara doorliep na het gymnasium een jaar ‘finishing school’ en begon in 1941 aan een studie kunstgeschiedenis. Het jaar daarop werd ze door het nazibewind opgeroepen in militaire dienst. Vanwege haar talenkennis kwam ze bij de militaire inlichtingendienst in bezet Parijs. In het laatste oorlogsjaar was ze telefoniste aan het oostfront. Kort voor de Duitse overgave wist ze Berlijn te bereiken. Ze vertelde later hoe ze haar haar afknipte en jongenskleren droeg om geen rondzwervende Russische soldaten achter zich aan te krijgen.

In 1947 reisde Barbara Güttler door het door de Sovjet-Unie bezette Oost-Duitsland naar Marienborn, op de grens met het ‘vrije westen’, en bereikte met hulp van een student uit het nabije Helmstedt de Brits-Amerikaanse zone. Na een antecedentenonderzoek werd ze secretaresse en tolk in Frankfurt am Main, bij het bureau dat het beruchte chemieconcern IG Farben moest liquideren.

Tijdens een skivakantie in Garmisch in 1950 raakte Barbara Güttler in gesprek met de bosbouwstudent Eberhard Brünig. Ze herkende hem als de student die haar in 1947 naar het westen had geholpen. In maart 1951 trouwden ze voor de wet in Frankfurt en een maand later voor de katholieke kerk. Eberhard Brünig promoveerde in 1953 in Göttingen en kreeg een aanstelling als assistent-bosbeheerder in de Britse kroonkolonie Sarawak op Borneo. In januari gingen ze wonen in de hoofdstad Kuching, waar Barbara Brünig vrijwilligster werd in het plaatselijke museum. Toen Tom Harrisson, de flamboyante conservator van het museum, in juni 1955 terugkeerde van verlof, was het liefde op het eerste gezicht. De Brünigs scheidden in 1956 en Güttler trouwde met Harrisson.

Apenonderzoek en archeologie

Het museum waar de Harrissons werkten, had naast verzamelingen op natuurwetenschappelijk en volkenkundig gebied ook een kleine dierentuin. Barbara Harrisson ontfermde zich over twee jonge orang-oetans die uit handen van stropers waren gered. Ze observeerde hun gedrag in een kooi achter haar huis en deed veldonderzoek naar orang-oetans in het wild. Toen in 1957 het regenwoud van Bako het eerste nationale park van Sarawak werd, zette ze de beide apen daar uit.

In hetzelfde jaar vertrok Barbara Harrisson met haar man naar de grotten van Niah in het noorden van Sarawak, waar vanaf 1948 veelbelovende prehistorische vondsten waren gedaan. Omdat Tom ambtelijke verplichtingen in Kuching had, kreeg Barbara de dagelijkse leiding over de opgravingen. In 1958 ontdekte ze een menselijke schedel die achteraf veertigduizend jaar oud bleek te zijn – het werd een pronkstuk van het museum – en kort daarna prehistorische grotschilderingen. Over haar apenonderzoek publiceerde Barbara in 1962 haar eerste boek, met een voorwoord van Tom.

Bij de moslimopstand van december 1962 werd ook Niah door rebellen bezet. De opgravers konden ontkomen en de opstand werd neergeslagen door Britse troepen. De Harrisons bleven op hun post toen Sarawak in 1963 een deelstaat werd van de nieuwe bondsrepubliek Maleisië. In mei 1967 vertrokken ze naar de Verenigde Staten, waar Tom een aanstelling aan Cornell University kreeg. Voortaan waren de Harrissons ‘persona non grata’ in Sarawak, maar niet in de aangrenzende deelstaat Sabah. Daar deden ze nog drie jaar archeologisch veldonderzoek.

Aan Cornell werd Barbara Harrisson promovenda bij Stanley O’Connor, hoogleraar Zuidoost-Aziatische kunstgeschiedenis. Ze deed onderzoek naar de grote vaten van steengoed waarin oude families op Borneo hun erfgoed bewaarden – in verband met haar promotie-onderzoek had ze contact met het keramiekmuseum Princessehof in Leeuwarden, dat een bijzonder rijke collectie van deze opslagvaten (‘martavanen’) bezit. In augustus 1969, kort voor haar promotie, verliet Tom haar voor de Belgische beeldhouwster Madeleine Christine Forani, met wie hij in januari 1971 trouwde. Barbara, die tot dan toe haar mans ontrouw had getolereerd, beschreef in haar dagboek de avond waarop hij haar dit vertelde als ‘a black night’ (gecit. Heimann, 373). Na de scheiding bleef ze de achternaam Harrisson voeren. Tom Harrisson en zijn nieuwe vrouw zouden in januari 1976 in Bangkok omkomen bij een verkeersongeval.

Princessehof

Barbara Harrisson kreeg in 1973 voor haar apenonderzoek een eredoctoraat aan de universiteit van Tulane. Ook werd ze benoemd tot adviseur van de International Primate Protection League – een positie die ze hield tot haar dood. Ze gaf in die tijd college aan Cornell en vanaf 1975 aan de universiteit van Perth in Australië. In dat jaar won ze met haar proefschrift de Laurison Sharp prijs voor uitmuntend wetenschappelijk werk. In 1976 werd ze getipt over de vrijkomende post van directeur voor het Princessehof. Op eigen kosten vloog ze naar Nederland – en ze werd aangenomen. Ze zette het museum internationaal op de kaart met baanbrekende tentoonstellingen en publicaties over Chinese exportkeramiek, onder meer uit Swatow. In 1986 kwam ook de handelseditie van haar Amerikaanse proefschrift uit.

Als een ‘huisvrouw die goed op het museum wilde passen’, zoals Harrisson zich kort voor haar pensionering in een kranteninterview noemde, spande ze zich daarnaast in voor de ontsluiting van de steeds internationalere collectie, wetenschappelijk – ze zette als eerste een professionele administratie op – en voor de eigen achterban: de vele Friese vrienden en andere bezoekers van het museum. Harrisson schreef doorwrochte maar toegankelijke gidsen en catalogi en een knap stripverhaal over de fabricage van keizerlijk porselein in China, gebaseerd op originele Chinese gouaches uit de achttiende eeuw.

Barbara Harrisson ging in 1987 met pensioen en trok zich terug in haar negentiende-eeuwse huis op de terp van Jelsum, een dorpje bij Leeuwarden. In 1995 publiceerde ze een grote overzichtsstudie over keramiek in Zuidoost-Azië na 1500 en omstreeks 1998 werkte ze mee aan een (tamelijk kritische) biografie van Tom Harrisson (Heimann, 437). In 2000 raakte Barbara Harrisson opnieuw betrokken bij het onderzoek in Niah, dat door de universiteit van Leicester in samenwerking met de staat Sarawak was hervat. Samen met een Engelse promovendus nam ze het hele opgravingsarchief door, dat inmiddels weer beschikbaar was. In 2005 was ze – de tachtig ruim gepasseerd – eregast op een symposium over de nieuwe opgravingen in Cambridge. Op de dag van haar terugreis kwam ze er vanwege een hartaanval in het ziekenhuis terecht. Na enkele dagen mocht ze per veerboot naar huis.

In haar laatste levensjaren in Jelsum werkte Barbara Harrisson aan haar familiegeschiedenis. Doordat ze steeds slechter ging zien, bleven haar eigen memoires onvoltooid. Ze was vereerd dat het eerste deel van het verslag van de nieuwe opgravingen in Niah in 2013 aan haar en Tom werd opgedragen. Op Tweede Kerstdag 2015 overleed Harrisson, 93 jaar oud, thuis aan de gevolgen van een tweede hartaanval.

Betekenis

In de biografie van Tom Harrisson (1998) heet Barbara Harrisson ‘hoogst intelligent, nauwgezet, hardwerkend en uiterst loyaal’ (Heimann, 292). Haar apenonderzoek heeft school gemaakt, haar archeologische werk was baanbrekend en haar bijdrage aan de kennis van de Aziatische keramiek voorbeeldig. Ze was er uiterst bescheiden over. Haar beide doctorstitels heeft ze nooit gevoerd en als museumdirectrice gedroeg ze zich steeds opvallend onopvallend. De kunsthistoricus Christiaan Jörg herdacht Barbara Harrisson in 2016 als een ‘onafhankelijke, wilskrachtige vrouw en een toegewijd onderzoekster’ die het Princessehof ‘met succes omvormde van een verzamelaarsmuseum tot een wetenschappelijke organisatie met een internationaal netwerk’ (Jörg).

Publicaties

  • Orang-utan (Londen 1962).
  • [Met Tom Harrisson], ‘The prehistory of Sabah’, Sabah Society Journal 4 (1969-1970).
  • Swatow in het Princessehof, analysis of a museum collection of Chinese trade wares from Indonesia (Leeuwarden 1979).
  • Keramiek uit Azië, een gids voor de Aziatische afdelingen (Leeuwarden 1985).
  • Pusaka, heirloom jars of Borneo (Singapore 1986).
  • Chinees porselein, hoe het gemaakt en verkocht werd. Een inleiding op 18e eeuwse gouaches (Leeuwarden 1987).
  • Later ceramics in South-East Asia, sixteenth to twentieth centuries (Oxford 1995).
  • Erinnerungen an eine Schlesische Bürgerfamilie (Jelsum 2008).

Literatuur

  • Reichshandbuch der deutschen Gesellschaft 1 (Berlijn 1930) 621.
  • Sytse Singelsma, ‘Friezen en Dajaks zijn hetzelfde’, Leeuwarder Courant, 30-1-1987.
  • Judith M. Heimann, The most offending soul alive. Tom Harrisson and his remarkable life (Honolulu 1998).
  • Terry Harrison, ‘Harrison, Barbara (1922-)’, in: H. James Birx red., Encyclopedia of Anthropology (Londen 2006) 1145.
  • Christiaan Jörg, ‘Obituary’, Newsletter of the Oriental Ceramic Society 24 (2016).

Illustratie

Barbara Harrisson, door onbekende fotograaf, 1962 (Zuma Press, Inc. / Alamy Stock Photo).

Auteur: Kees Kuiken

laatst gewijzigd: 26/06/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.