Hasebroek, Elisabeth Johanna (1811-1887)

 
English | Nederlands

HASEBROEK, Elisabeth Johanna (geb. Leiden 4-4-1811 – begr. Amersfoort 12-9-1887), romanschrijfster, publiciste en vertaalster. Dochter van Johannes Hasebroek (1778-1857) apotheker, en Maria Theresia Kleyn (1788?-1865). Elisabeth Hasebroek bleef ongehuwd.

Elisabeth Hasebroek (‘Betsy’) was de oudste van negen kinderen in een apothekersgezin. Zij groeide op in een bevindelijk milieu. In ‘Uit mijn leven’, een zeer beknopte autobiografische notitie die zij in 1877 voor publicatie afstond, schrijft zij: ‘Als kind reeds naauwelijks een kind meer, luisterde ik vroegtijdig naar de stemmen eener geestenwereld, die mij van vreemde, ongeziene dingen spraken’, waarmee zij aangaf reeds als kind al te hebben gestreefd naar iets ‘hogers’, zonder dat zij dat hogere toen al in het evangelie zocht. Haar grootmoeder, dichteres Antoinette Ockerse, weduwe van dichter J.P. Kleyn, is van grote invloed geweest op haar intellectuele ontwikkeling.

De romancière Hasebroek

Toen haar broer Johannes Petrus, zelf auteur en in het bezit van een rijke bibliotheek, in 1836 als predikant beroepen werd in Heiloo, verhuisde Betsy mee naar de pastorie om het huishouden op zich te nemen. De pastorie werd regelmatig bezocht door letterkundigen als Nicolaas Beets, Willem de Clercq en de schrijfster Truitje Toussaint, met wie Betsy bevriend raakte. Deze literaire kring, waarin Betsy de rol van gastvrouw had, werd bekend als de ‘Kring van Heiloo’. In deze stimulerende omgeving zou Betsy haar belangrijkste werk schrijven.

In 1838 publiceerde zij haar eerste roman getiteld Te laat. Het boek verscheen anoniem, mede op aandringen van haar broer, die vreesde dat haar vrouw-zijn tot haar nadeel zou kunnen strekken. De roman vormt een thematische uitwerking van haar debuutverhaal ‘Marie, eene herinnering’ dat zij in 1837 onder het pseudoniem Elize publiceerde in de Almanak voor het schoone en goede. Het verhaal behandelt een ongelukkige liefdesgeschiedenis. De vrouwelijke hoofdpersoon (Angelique) is bang dat zij haar geliefde (Willem) in zijn ontwikkeling belemmert en laat hem daarom in de steek. Als het uiteindelijk toch nog goed komt, is het ‘te laat’: ze sterft aan tuberculose. Hasebroek maakt veel werk van de psychologische analyse van de personages en kan daarom binnen de Nederlandse context als een vernieuwend romancière worden beschouwd.

Te laat kreeg een goede ontvangst, waardoor Betsy werd aangespoord tot het schrijven van een nieuwe roman, Elize. Deze verscheen een jaar later, met de vermelding ‘door de schrijfster van Te laat’. Ook deze roman kreeg een goed onthaal. Een criticus uit De Gids, hoogstwaarschijnlijk Bakhuizen van den Brink, schreef een uitzonderlijke lange recensie waarin hij niet alleen diepgaande kritiek leverde, maar ook zijn grote waardering uitsprak voor dit werk. Hij was van mening dat Hasebroek het bewijs was dat vrouwen meer kunnen dan alleen maar het gevoelsleven beschrijven; andere schrijfsters konden een voorbeeld aan haar nemen (De Gids (1839) B 488-496 532-541). Het jaar daarop volgde de roman Twee vrouwen en het jaar daarna De bedevaartgangers, opnieuw gepubliceerd ‘door de schrijfster van Te laat’.

Een belangrijk thema in de romans Van Betsy Hasebroek is de verhouding tussen de seksen, en in het bijzonder de zielsverwantschap die zij nodig acht voor een gelijkwaardige verhouding tussen man en vrouw. In Twee vrouwen (1840) plaatst zij twee typen vrouwen tegenover elkaar: de volgzame, zachtmoedige vrouw tegenover het type vrouw dat zich geestelijk wil ontplooien – iets dat onverenigbaar lijkt met het huwelijk. Haar roman De bedevaartgangers (1841) kan worden gezien als een overgangspublicatie naar haar latere werk. In deze roman neemt de godsdienst een centrale plaats in, zoals deze ook steeds meer een centrale plaats zal innemen in het leven van Betsy zelf. Onder invloed van de protestantse Réveilbeweging ging Betsy zich steeds meer toeleggen op het schrijven van stichtelijke lectuur; De bedevaartgangers , een roman over de bekering van een protozionistische jood, was haar laatste roman. Wel bleef ze bijdragen van historische en/of theologische aard leveren aan almanakken en tijdschriften. Deze zijn samengebracht in twee bundels: Schetsen en verhalen (1852) en Margaretha Blaarer (1855).

Na de romans

In 1843 verhuisde Betsy Hasebroek opnieuw met haar broer mee naar de pastorie van Breda. Toen hij in 1847 trouwde, verliet zij de pastorie en ging bij haar ouders in Wijk bij Duurstede wonen. Ze hield zich steeds meer bezig met maatschappelijk werk en stelde haar leven in dienst van anderen. In een brief aan Elize (van Calcar-) Schiötling (7-9-1852) schrijft Betsy over het schrijverschap: ‘Onze strijd met de verbeelding kan soms zwaarder zijn dan die met de realiteit… Ik wenste dat de nood tot schrijven mij niet opgelegd was, en vaak heb ik ook weer geen vrede dat ik die door vertalingen zoek te ontduiken’. In dezelfde brief schrijft zij dat ze een ‘dikwijls moeilijk, zelden zeer opgewekt leven’ heeft geleid sinds zij het huis verlaten had van haar geliefde broer – ‘te zeer geliefd, daar zat de knoop’ (gecit. Schenkeveld en Schenkeveld-Van der Dussen, 18). Zij richtte samen met barones Van Ittersum een zondagschool op, ze legde bezoeken af aan zieke mensen, en ze maakte kleren voor de armen (NNBW). Daarnaast publiceerde zij nog stichtelijke werken en vertalingen. Toen in 1865 haar beide ouders waren overleden, verhuisde Betsy naar Amersfoort, waar ze met twee van haar zusters samen ging wonen. Hoewel haar gezondheid niet al te goed meer was, bleef zij doorgaan met het schrijven van godsdienstige stukken. In 1887 overleed Betsy Hasebroek op 76-jarige leeftijd. Haar broer dichtte bij haar overlijden: ‘’t Was mij zoo vreemd: zoo zonder u!/ Van d’eersten tijd steeds zaam en nu,/ ’t Was of 'k mijn eertijds [= mijn verleden] weg zag zinken,/ ’t Was of een stukske van mij stierf,/ Of 'k aan mijn hemel, toen 'k u dierf,/ Geen morgensterre meer zag blinken.’

Waardering

Het zwaartepunt van de waardering voor het literaire werk van Betsy Hasebroek wordt gelegd bij haar vier romans. Hoewel ze niet alle even vaak en uitvoerig werden gerecenseerd – vermoedelijk ook doordat haar romans elkaar snel opvolgen – waren de reacties positief, soms zelfs lovend. De romans werden in de loop van de negentiende eeuw enkele malen herdrukt. De beruchte criticus Busken Huet wijdde in 1877 naar aanleiding van het herdrukken van haar romans een artikel aan haar, waarin hij haar prees. Volgens hem hebben haar romans karakter en verdienen ze nog steeds een plaats tussen nieuwe romans. Zij had zich daarmee als schrijfster bewezen. Na deze lovende kritiek van Huet werd er nauwelijks meer aandacht aan haar besteed. In literaire overzichten wordt ze niet opgenomen of slechts zijdelings genoemd. In de duisternis die over Betsy is heengevallen is inmiddels een lichtpuntje doorgebroken. In 2004 is in de Amazonereeks haar roman Elize herdrukt, waarmee recht is gedaan aan een te vaak genegeerde schrijfster die met onder meer de psychologische analyse van haar personages en fijnzinnige beschrijvingen van landschappen en interieurs een vernieuwende bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse literatuur.

Naslagwerken

Basse; Frederiks/Van den Branden; Ter Laan; Lauwerkrans; NNBW.

Archivalia

Brieven van, en gericht aan Betsy Hasebroek in: UB Amsterdam (UvA); Letterkundig Museum, Den Haag; UB Leiden. Zie de vermelding van archivalia in de herdruk van Elize uit 2004.

Publicaties

Anoniem:

  • Te laat: eene schets uit den tegenwoordige tijd (Haarlem 1838).

Als ‘de schrijfster van Te laat’:

  • Elize (Haarlem 1839) [in 2004 heruitgegeven: Elize, roman van Elisabeth Johanna Hasebroek, Margaretha H. Schenkeveld en Riet Schenkeveld-van der Dussen ed. (Amsterdam 2004), met uitvoerige inleiding en toelichting].
  • Twee vrouwen (Haarlem 1840).
  • De bedevaartgangers (Haarlem 1841).

Onder de naam Elisabeth Johanna Hasebroek:

  • Verhalen en schetsen (Haarlem 1852).
  • Margaretha Blaarer, en eenige andere bladen uit het schetsboek van Elisabeth Johanna Hasebroek (Amsterdam 1855).
  • De vrouwen der hervorming 2 delen (Amsterdam 1859).
  • ‘Uit mijn leven’, in: J.P. de Keyser, Neerland’s letterkunde in de negentiende eeuw 1 (Den Haag 1877) 629.

Voorts diverse bijdragen in periodieken, zoals Almanak voor het Schoone en Goede, Aurora, Holland en Tesselschade, en vertalingen uit het Frans, Duits en Engels.

Literatuur

  • C.D. Busken Huet, ‘Jufvrouw Hasebroek’ [1877], in: Idem, Litterarische fantasien en kritieken 10 (Haarlem 1880) 45-85.
  • M.T.C. Mathijsen-Verkooijen, ‘De maagdelijke pen: over “Twee vrouwen” uit de 19de eeuw’, Revisor 4 (1977) 43-50.
  • Jaap Meijer, De bedevaartgangers; een protozionistische roman van Betsy Hasebroek (1841) (Heemstede 1980) [Uitgave in eigen beheer].
  • Riet Schenkeveld-van der Dussen, ‘Waarom vergeten? De schrijfster Betsy Hasebroek (1811-1887)’, Literatuur 16 (1999) 70-76.
  • H. Heesen en H. Jansen, ‘E.J. Hasebroek: lady bij uitnemendheid’, in: Idem, Pen in ruste: schrijversgraven in Midden-Nederland (Baarn 2001) 93-95.
  • Riet Schenkeveld-van der Dussen, Elisabeth Johanna Hasebroek: vertaalster om godswil, Filter 13, 3 (2006) 13-20.

Illustratie

Portret H.W. Last/A.J. Ehnle 1852 (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag).

Auteur: Francien Petiet

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 690

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.