Hoolwerff, Henrica van (1658-1704)

 
English | Nederlands

HOOLWERFF, Henrica van (geb. Harderwijk 24-2-1658 – gest. Amsterdam 11-12-1704), dichteres. Dochter van Aalt Gerritsz. van Hoolwerff (1613-1690), jurist en burgemeester van Harderwijk, en Margaretha Beveloth (1628-?). Henrica van Hoolwerff bleef ongehuwd.

Henrica van Hoolwerff werd geboren als het zesde van de acht kinderen van Aalt Gerritsz. van Hoolwerff en Margaretha Beveloth. Ze groeide op in een geleerd bestuurdersmilieu in Harderwijk, waar haar grootvader van vaders kant rentmeester was geweest en haar overgrootvader van moeders kant burgemeester. De familie Van Hoolwerff bezat een hofstede (Bleulandseck) bij Harselaar en een abtgoed (Roland) bij Putten (Navorscher 1878, 368). Haar moeder was afkomstig uit Amsterdam. Na de dood van de ouders lijkt het gezin nogal uiteengevallen te zijn. Henrica’s oudste broer, Isaac, stierf als opperkoopman in West-Indië (onbekend wanneer), haar broer Gerrit (1654-1720) volgde een militaire loopbaan, haar broers Pelgrom (levensjaren onbekend) en Nicolaes (gest. 1686) stierven voordat zij een gezin hadden gesticht. Zus Agneta trouwde met een militair in Oostenrijkse dienst en stierf in Belgrado, haar zus Elisabeth Maria stierf in 1689 als weduwe van de arts Johan Gribius, en haar zus Margaretha (1686-1712) trouwde met Andreas Feith (1640-1703), secretaris van de hogeschool van Harderwijk en later burgemeester aldaar. Zelf bleef Henrica van Hoolwerff ongetrouwd.

Na de dood van haar ouders woonde Henrica van Hoolwerff in bij een broer van haar moeder: Nicolaas Bevelot (gest. 1710), postmeester op Keulen aan de Amsterdamse Keizersgracht. Hij was getrouwd geweest met Gesina van Hoolwerff, een zus van haar vader. Tijdens het ziekbed van deze tante leerde Henrica van Hoolwerff de Amsterdamse predikant Johannes Reeland kennen, die in haar leven een grote rol heeft gespeeld. Dit schrijft zij zelf in een gedicht aan haar dienstmaagd: ‘Gij weet, ik had een moei [: tante], die mij op ’t hoogste minde,/ En met een ted’re zorg, zo hertelijk bezinde,/ Dat hare ziel was gebonden aan de mijn,/ Met zulk een band, die scheen onbrekelijk te zijn’. Ze dacht, zo dicht zij voort, de slag van haar tantes dood nooit te boven te komen, maar dankzij de zorg van haar dienstmaagd kon ze toch verder leven.

Ziekte en bedlegerigheid

Henrica van Hoolwerff genoot tijdens haar leven in eigen kring bekendheid als stichtelijk dichteres die talloze troostgedichten voor anderen schreef terwijl ze zelf door aanhoudende ziekte aan bed was gekluisterd. De eerste twee drukken van haar dichtbundel waren expliciet bedoeld voor haar boezemvrienden, ‘ter begeerte en dienst van dezelve bijeen gezameld’, aldus de titelpagina. De opdracht aan de boezemvrienden is bij de derde druk van Hoolwerffs bundel weggelaten. Kennelijk was deze – postuum uitgegeven – druk voor een breder publiek bedoeld. Tot de vriendenkring van Van Hoolwerff behoorde de bekende theoloog Melchior Leydekker, van wie enkele lofdichten op de dichteres in de bundel zijn opgenomen en die in 1705 een uitgebreid voorwoord schreef. Ook diens zus, de dichteres Cornelia Leydekker, moet tot haar vriendenkring worden gerekend. Hoolwerffs gedichten zijn ‘schriftuurlijk’, aldus Melchior Leydekker in zijn woord vooraf. De dichteres had haar ziel tot een ‘boekenkamer van het goddelijk woord’ gemaakt. Hij prijst haar als een ‘geest waar in geen bedrog is’, en het scheelt niet veel of hij ziet haar als een heilige. Haar gedichten, aldus nog steeds Leydekker, drukken de godzalige oefeningen uit die zij op haar langdurig ziekbed heeft betracht, en beschrijven een ‘geheel geestelijk mens van het begin der wedergeboorte’, en alles ‘uit eigen ondervinding’.

Volgens Leydekker was Henrica van Hoolwerff ziek vanaf haar 24ste levensjaar. Het is niet duidelijk waar ze aan leed, maar zeker is dat ze een groot deel van haar leven op de zorg van anderen was aangewezen. In haar jeugd, aldus Leydekker, bleek ze begaafd met een ‘kloek verstand, scherpzinnig oordeel, en sterk geheugen’, en ze was zeer godvruchtig. Dat laatste bleek vooral toen ze bij haar oom en tante in Amsterdam was komen inwonen, waar zij onder invloed kwam van ds. Reeland. Toen zij zelf bedlegerig werd, kwam deze dominee dikwijls op zondag aan haar bed om de preek te herhalen die hij in de kerk had gehouden. Zelf schreef Leydekker haar stichtende brieven die hij vaak besloot met een gedichtje. Zij stuurde hem ‘rijmpjes’ terug en dat werden er steeds meer omdat deze haar altijd werkzame geest bezig hielden en ‘zij niet ledig wezen kon’. Op het laatst, toen zij niet meer schrijven kon, schreef haar dienstmaagd ze voor haar op. Deze circa veertig gedichten zijn in de editie van 1705 toegevoegd aan de ruim zestig gedichten die de editie van 1696 bevat.

Werk

De dichtbundel van Henrica van Hoolwerff bestaat uit gebeden, dankzeggingen, alleenspraken en ‘zielzuchtingen’ tot God, alsmede heil- en zegenwensen voor mensen uit haar naaste omgeving. Zo schreef ze een ochtend- en een avondgebed voor twee nichtjes. Ook troostte zij anderen als zij tegenslag hadden te verwerken – het verlies van een kind, of ander leed dat onbenoemd bleef. Zonder te klagen refereerde ze in haar werk regelmatig aan haar eigen tegenslag. Het meest direct doet ze dat in enkele zielzuchtingen. Een voorbeeld is haar gedicht ‘Uytschietende zucht des herten’: ‘Ay mij! Hoe veelmaal of ik nog/ Mijn zuchten opwaarts heb te zenden?/ O zielverkwikker! Sterkt mij toch,/ En ondersteunt my in ellende:/ Opdat ik all’ mijn ongemak/ Getroost, en naar uw wil, mag dragen/ Tot gij mij zelf ontlast van ’t pak,/ En ’t goede geeft, voor kwade dagen’. Een ander voorbeeld is haar gedicht op het nieuwe jaar (1695): ‘’k Had niet gedacht, dit nieuw begonnen jaar/ Te zullen zien, vermits ik, in het naar/ En duister graf, reeds scheen ter neer geleid,/ Alwaar men niet, dan’t eeuwige, verbeidt [: afwacht]’.

Interessant is ook het reeds genoemde gedicht dat Van Hoolwerff opdroeg aan haar dienstmaagd. Ze hoopt haar in de hemel weer te zien, ‘daar ik zijn dienstmaagd wens en hoop met u te zijn’. Volgens de Lauwerkrans, die haar lemma de titel geeft ‘meesteres op aarde, dienstmaagd in de hemel’, ziet men in dit gedicht de schrijfster worstelen met de vraag hoe de verhouding moet zijn tussen dienstmaagd en meesteres. De literatuurhistorica Schenkeveld noemt de boodschap van dit gedicht, met zijn nadruk op gelijkheid voor de Heer, een typisch voorbeeld van vrouwelijke poëzie: een man streeft naar eer, een vrouw naar gelijkheid.

Leydekker prijst de dienstmaagd die voor Henrica van Hoolwerff heeft gezorgd. Deze Margriet van den Broek, een van oorsprong katholieke vrouw die zich door haar meesteres had laten bekeren tot het gereformeerde geloof, zorgde dag en nacht voor de dichteres en was er ook bij toen ze stierf. Op het laatst, zo schrijft Leydekker, werd Van Hoolwerff geteisterd door aanhoudende koortsen, pijnlijk graveel, zware hoofdpijn, benauwde borst, sterk hoesten en gedurig niezen. Vlak voor haar dood had ze haar dienstmaagd nog onderwezen over psalm 73, daarna had ze bloed gespuwd en was ze gestorven. Zo stierf Henrica van Hoolwerff, na een ziekbed van ruim 22 jaar, op 11 december 1704. Ze werd enkele dagen later in Harderwijk begraven.

Reputatie

De details van het leven van Henrica van Hoolwerff waren tot voor kort niet bekend. In de naslagwerken wordt alleen gerefereerd aan haar langdurige ziekbed en de dichtbundel die van haar is overgeleverd. De Lauwerkrans meldt dat de dichteres geleefd zou hebben van 1681 tot 1695. Dit wekt bevreemding, niet alleen omdat uit de dichtbundel van 1696 valt op te maken dat ze dan nog leeft (ze wordt aangemoedigd om met haar werk door te gaan), maar vooral omdat het voorwoord van Leydekker op de derde druk van de bundel (1705) een vrij uitvoerige levensbeschrijving bevat, met informatie over haar sterfbed. Annelies de Jeu geeft op basis van deze editie wel de juiste data. In de levensbeschrijving zijn ook gegevens te vinden over de plaats die haar dienstmaagd Margriet van den Broek in het leven van de dichteres innam. De zorg waarmee deze Van den Broek haar omringde en de hulp die zij haar verleende bij het noteren van haar gedichten werpen een ander licht op deze verhouding, en daarmee ook op dit zo bijzonder geachte gedicht.

Het werk van Henrica van Hoolwerff moet in kringen van schriftuurlijk ingestelde gereformeerden zeer zijn gewaardeerd, ook na haar dood. Een vierde druk werd op de markt gebracht door Pieter Spriet, een boekverkoper die tussen 1735 en 1777 actief is geweest. Tot op heden is van deze druk geen exemplaar gevonden.

Naslagwerken

Van der Aa; Lauwerkrans; NBAC.

Archivalia

  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: dossier Van Hoolwerff (coll. NL Rhede).
  • Stadsarchief Amsterdam: DTB-boeken [huwelijk (14-7-1668) en begrafenis (18-4-1710) van Nicolaas Bevelot; begrafenis van het nichtje Alida Margaretha van Hoolwerff (26-10-1701)]. Toegang 343 (Aalmoezeniersweeshuis), inv. nr. 568-585: Boetes wegens begraven buiten de stad, 1685-1797 [begrafenis van Nicolaas en Henrica van Hoolwerff].

Publicaties

Henrica van Hoolwerff, Kracht in swakheit of herte gesterkt door genade, ten daage harer bezoeking (Amsterdam 1694) [2de vermeerderde dr.: Amsterdam 1696; 3de vermeerderde dr.: Amsterdam 1705; 4de dr.: Amsterdam, na 1735 (geen ex. bekend)].

Literatuur

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Schrijvende vrouwen in de Gouden Eeuw: onmogelijke mogelijkheid’, in: Hugo Brems e.a. red., Nederlands 200 jaar later. Handelingen Dertiende Colloquium Neerlandicum (Woubrugge 1998) 119-136, aldaar 133-134.
  • Annelies de Jeu, ‘’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000) 251, 252, 254.

Illustratie

Titelpagina Kracht in swakheit, 1705(Museum Meermanno, Den Haag).

Auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 376

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.