© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Kees Kuiken, Hout, Maria van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/HoutMaria [13/01/2014]
HOUT, Maria van, ook bekend als Maria van Oisterwijk of Maria Lignana (geb. ca. 1470 – gest. Keulen 30-9-1547), mystiek schrijfster. Dochter van Lenard Beyens (postuum vermeld 1542). Ze bleef ongehuwd.
Afgezien van een enkele vermelding als ‘Mariken Lenard Beyensdochter’ is er niets bekend over de familie van Maria van Hout. Gezien haar toenaam wordt wel vermoed dat zij is geboren te Udenhout. In 1531 woonde zij als begijn in het begijnhof Bethlehem in het nabije Oisterwijk, toen zij bezoek kreeg van de Keulse kartuizer Gerard Kalckbrenner. Hij was vermoedelijk in Brabant voor een bijeenkomst van de zogeheten ‘Oisterwijkse kring’ van begijnen, tertiarissen (religieuzen van de Derde Orde van Sint Franciscus) en vrome leken. Volgens de overlevering raakte hij onder de indruk van de mystieke geschriften van Maria van Hout en kreeg hij verlof deze samen met een reeks brieven naar Keulen te brengen. Nog hetzelfde jaar werd een en ander daar in naam van ‘een verlichte vriend Gods’ uitgegeven als Der rechte Wech. Het jaar daarop, in 1532, bezorgde Kalckbrenner de Keulse uitgave van een nieuw werk van Van Hout onder de titel Dat Paradijs der lieffhavender sielen en nodigde zijn prior haar uit om naar Keulen te komen.
Het begijnhof in het nabijgelegen Diest had een actieve eigen pastoor, Nicolaas van Esch. Deze geboren Oisterwijker had in Keulen gedoceerd en onderhield nauwe contacten met de kartuizers in die stad. Hijzelf werd eenmaal verdacht (en vrijgesproken) van ketterij, maar maakte vooral naam als hervormer van religieuze vrouwengemeenschappen (Van der Aa). Van Esch nam in 1535 het voortouw om het begijnhof in Oisterwijk om te zetten in een kloostergemeenschap onder de naam Maagdendaal. In 1539 werd Maria van Hout er aangesteld als mater. Vanaf 1545 verbleef zij in Keulen, waar zij de bescherming genoot van Kalckbrenner – inmiddels prior van de kartuizers. Ondanks haar zwakke gezondheid ontving ze aan haar ziekbed beroemde theologen, zoals de jezuiet Petrus Canisius. Met hem stichtte zij kort voor haar dood in 1547 de eerste ‘jezuïtessengemeenschap’ in Keulen. Op 30 september 1547 stierf Maria van Hout, 77 jaar oud. De ‘bewonderenswaardige maagd Maria van Oisterwijk, groot in verdienste en in verborgen heiligheid’, werd begraven op het hoogkoor van de Mariakapel in de Keulse kartuize (Christensen 2004, 97).
Werken
Kalckbrenner geldt wel als de ‘ontdekker’ van Maria van Hout. Dat neemt niet weg dat hij haar naam in de eerste uitgave verzweeg, haar Brabantse dialect omzette in onvervalst Keuls en talloze passages van gevestigde auteurs in haar werk invoegde (Christensen, 1998). Dit doet denken aan de manier waarop de Margarita Evangelica van een anonieme maagd door haar Latijnse uitgevers is bezorgd. Van Esch was ook bij deze uitgave betrokken en er is wel verondersteld dat de anonieme maagd en Maria van Hout één en dezelfde auteur zijn (Ampe; Christensen 2008). De sterk gehavende tekstoverlevering maakt iedere vergelijkende tekstanalyse echter zinloos.
Behalve Der rechte Wech en Dat Paradijs is nog de titel van een derde werk van Maria van Hout in het Latijn overgeleverd als Novem simplicitatis gradus (‘negen trappen van eenvoud’). In een onlangs ontdekt Latijns aantekeningenboek van Kalckbrenner of een van zijn medekartuizers staan passages die mogelijk uit dit verloren gegane werk afkomstig zijn (Vennebusch). Een fragment hieruit over de vraag ‘wat heilige eenvoud is’, in de vertaling van August Keersmaekers: ‘Het begin en het einde, altijd voor ogen te houden, is de ootmoedige eenvoud. Onthechting en verheffing des harten tot eenheid met God is het éne noodzakelijke. Een vurig gebed voor de liefdevolle vereniging en gestaag bidden voor de anderen die ge ziet of over wie ge hoort. En de overwinning van de zinnelijkheid, en van de natuur en de wil tot het uiterste. En de bestendige waarneming van de innerlijke en de uiterlijke mens. En gehoorzaamheid aan God en de mensen. En alles aanvaarden uit Gods hand, voorspoed en tegenspoed. En alles toeschrijven aan eigen schuld. En Gods wil naspeuren. Hartsgeheimen zorgvuldig bewaren en de tong bedwingen. En de complete uiterlijke mens zo wijselijk beheersen, dat hij voor een ander geen hindernis is, maar eerder een voorbeeld van deugdzaam leven’. Keersmaekers vat deze woorden op als een rechtstreekse vermaning aan het adres van Kalckbrenner, geschreven door een zeer zelfbewuste Maria van Hout.
Reputatie
Op haar in 1920 op het erf van de Keulse kartuize teruggevonden grafplaat wordt Maria van Hout geprezen als ‘een onder de maagden uitblinkende maagd’. Kort na 1600 bestond er een (nu verloren gegane) levensbeschrijving van haar van de hand van een Keulse kartuizer (Winheim 210; Christensen 2004, 97). Was zij voor de kartuizers vooral een spiritueel voorbeeld, de Keulse jezuïtessen vereerden haar als 'mater nostra' en Canisius noemde haar zelfs ‘mater fidissima’. Tijdens haar leven werd Maria van Hout, die jarenlang in extreme ascese leefde en naar eigen zeggen ook de stigmata op haar lichaam droeg, vergeleken met de veertiende-eeuwse vastenheilige Catharina van Siena. Maakte dit in haar jongere jaren indruk op haar omgeving, de ‘katholieke Reformatie’ van de zestiende eeuw legde meer nadruk op haar geestelijke ascese (‘eenvoud’). Dat zij in haar leven deze cultuuromslag heeft kunnen meemaken (volgens haarzelf op sacramentsdag 1531), heeft haar reputatie nog versterkt. Door de Keulse kartuizers is zij vervolgens ingezet als propagandawapen in de strijd tegen het lutheranisme en als icoon van de katholieke Reformatie. Uit hun Latijnse aantekeningenboek is af te leiden dat in de besloten kring van de kartuizers haar werk nog tot in de achttiende eeuw werd gelezen (Christensen 2004, 102).
De beperkte verspreiding van haar werk – een gedrukte Latijnse vertaling bleef uit – heeft ertoe bijgedragen dat Maria van Hout in vergetelheid raakte. Toen er in de jaren 1920 weer over haar werd geschreven, werd zij aanvankelijk gereduceerd tot leerlinge of volgelinge van Van Esch, die toen nog werd beschouwd als stichter van het Oisterwijkse begijnhof in 1539. Pas nadat het besef daagde dat de Oisterwijkse kring rondom Van Hout al vóór 1531 veel geschriften had voltooid, ontstond het historisch rechtvaardigder beeld van ‘een belangrijke, invloedrijke en zelfstandige begijn’ (Keersmaekers). Zo werd de weg geëffend voor uitgaven en hertalingen van Der rechte wech en de brieven. Dat zij tot de Moderne Devotie moet worden gerekend, zoals Van Schaik in 2005 meende, is in strikte zin niet juist. Wel had zij vanuit haar eigen kring en het Brabantse begijnennetwerk contacten met de Derde Orde van Sint Franciscus, die tegenwoordig tot een ‘moderne devotiebeweging’ in bredere, mentaliteitshistorische zin wordt gerekend (Lampen). Kirsten Christensen bereidt een boek voor over de mystieke theologie van Maria van Hout.
Naslagwerken
Van der Aa; Brabantse biografieën
Werk
- Der rechte Wech zo der Evangelischer volkomenheit. Durch eynen erluchten frundt Gotz, noch im leven; gefuecht up die articulen des heiligen gelouvens, und up dat Pater noster (Keulen 1531).
- Dat Paradys der lieffhavender Sielen, vol inniger Oiffingen des Geistz, in Betrachtungen und Gebetz wyse, van den Leven und Lyden unsers Heren, van den Hilgen Sacrament und van gotlicher Lieffden, in dryerely Wyse [...] gedeylt (Keulen 1532).
Literatuur en bronnenuitgaven
- E. Winheim, Sacrarium Agrippinae (Keulen 1607).
- J. Smit, ‘Het Begijnhof van Oisterwijk’, Bossche Bijdragen 3 (1920/21) 40-55.
- J. Kettenmeyer, ‘Maria von Oisterwijk († 1547) und die Kölner Kartause’, Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein 114 (1929) 1-33.
- W. Lampen, ‘Maria van Oisterwijk, Tertiaris van S. Franciscus’, Bijdragen voor de Geschiedenis van de Provincie der Minderbroeders in de Nederlanden 9/26 (1957) 219-238.
- A. Ampe, Den tempel onser sielen door de schrijfster der Evangelische Peerle (Antwerpen 1968).
- S. Thissen, ‘“Tegen die verdoolde blinde lutherse menschen”. Oisterwijkse mystici tussen orthodoxie en ketterij (1500-1550)’, De Kleine Meijerij 42 (1991) 104-114.
- De brieven uit 'Der rechte Wech' van de Oisterwijkse begijn en mystica Maria van Hout († Keulen 1547), J.M. Willeumier-Schalij vert. en ed. (Leuven 1993).
- U. Wiethaus, ‘“For this I ask you, punish me”. Norms of spiritual orthopraxis in the work of Maria van Hout (d. 1547)’, Ons Geestelijk Erf 68 (1994) 253-270.
- K.M. Christensen, ‘Maria van Hout and her Carthusian editor’, Ons Geestelijk Erf 72 (1998) 105-121.
- R. Timmermans, ‘Mystieke hoogdagen [1500-1539]’, in: Idem, Het Convent van Betlehem. Een half millennium vrouwelijke spiritualiteit en bedrijvigheid (Duffel/Leuven 2000) 37-49.
- R.Timmermans, ‘Een laatmiddeleeuwse mystieke vrouw met moderne ideeën. Religiositeit, lichaam en taal in verbeelden en handelen van Maria van Hout († 1547)’, in: K. Wils red., Het lichaam m/v (Leuven 2001) 71-86.
- M. van Hout, De rechte weg naar authentiek evangelisch leven, M. Sleeckx vert. (Duffel 2003).
- A. Keersmaekers, ‘Maria van Oisterwijk en de “simplicitas”’, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 113 (2003) 195-223.
- K.M. Christensen, ‘The gender of epistemology in confessional Europe: the reception of Maria van Hout’s way of knowing’, in: A.B. Mulder-Bakker red., Seeing and knowing: women and learning in medieval Europe, 1200-1550 (Turnhout 2004) 97-120.
- J. van Schaik, In het hart is Hij te vinden: een geschiedenis van de christelijke mystiek (Zeist 2005).
- K.M. Christensen, ‘Reform in Paradise. The paradise of loving souls (1532) and the mystical renaissance in the Low Countries’ [paper congres Mysticism, reform, and the formation of modernity, Princeton University, februari 2008].
Auteur: Kees Kuiken
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 65
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.