Jacoba van Beieren (1401-1436)

 
English | Nederlands

JACOBA hertogin van BEIEREN (ged. Le Quesnoy, Henegouwen 16-7-1401 – gest. Teylingen, bij Sassenheim 9-10-1436), gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen. Dochter van Willem VI, hertog van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen (1365-1417), en Margaretha van Bourgondië (1374-1441). Jacoba van Beieren trouwde (1) in 1415 met Jan van Touraine (1398-1417); (2) op 10-3-1418 met Jan IV, hertog van Brabant en Limburg (1403-1427); (3) op ?-9/10-1422 met Humphrey hertog van Gloucester (1390-1447); en (4) op ?-4-1434 met Frank heer van Borselen, graaf van Oostervant (1395-1470). Deze huwelijken bleven kinderloos.

Jacoba was enig kind. Haar moeder was de dochter van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Via haar vader zou zij bij zijn dood de titel ‘hertogin van Beieren’ erven: een titel die, behalve prestige, weinig opleverde. De gebieden waarvan ze daadwerkelijk de erfgename was lagen in de Nederlanden. Al op driejarige leeftijd kreeg ze de officiële titel ‘dochter van Holland’. Als vijfjarige werd Jacoba uitgehuwelijkt aan Jan van Touraine, de tweede zoon van de Franse koning. Jan kwam naar Henegouwen, naar het kasteel van Le Quesnoy, waar Jacoba en haar moeder meestal verbleven. De kinderen speelden samen en kregen les in lezen en schrijven. Hun lot veranderde dramatisch toen Jans oudste broer in 1415 plotseling overleed. Jan was nu kroonprins (‘dauphin’) van Frankrijk en Jacoba, met wie hij kort tevoren was getrouwd, zou koningin worden. Dit toekomstbeeld duurde echter niet lang, want in april 1417 overleed Jan aan een abces in de hals. Jacoba, nog geen zestien jaar oud, werd weduwe. Tot overmaat van ramp stierf haar vader anderhalve maand later aan de gevolgen van een hondenbeet. Jacoba bleef alleen met haar moeder in Henegouwen achter, terwijl haar erfdeel van alle kanten werd belaagd.

Een omstreden erfenis

Graaf Willem had een jaar voor zijn dood van de edelen en steden van Holland en Zeeland – en kort daarna die van Henegouwen – de toezegging gekregen dat zij Jacoba na zijn dood als landsvrouw zouden erkennen. Die toezeggging was nodig, want Kabeljauwse partijgangers zagen in Willems broer, Jan 'zonder genade' van Beieren, een betere kandidaat. Jan was bisschop-elect van Luik en had al jaren zijn blik gericht op de graafschappen van zijn broer. Daarom had hij zich ook nooit laten wijden: zodra de buit zich zou aandienen kon hij zijn bisschopszetel verlaten. Die kans deed zich nu voor. Hij kreeg steun van roomskoning Sigismund, die met lede ogen de Bourgondische invloed in de Lage Landen had zien toenemen. De beide graafschappen waren naar zijn mening zwaardlenen en konden daarom alleen via de mannelijke lijn vererven. Jan van Beieren verloofde zich prompt met Elisabeth van Görlitz, een nicht van Sigismund en de erfgename van Luxemburg, en wierp zich op als kandidaat voor de opvolging in Holland, Zeeland en Henegouwen.

Toen de plannen van Jan van Beieren duidelijk werden, maakte de Bourgondische familie van Jacoba haast met een nieuwe verbintenis. Ze werd uitgehuwelijkt aan haar neef, de veertienjarige Jan IV, hertog van Brabant en Limburg en eveneens lid van het huis Bourgondië. Voor dit huwelijk was weliswaar pauselijke dispensatie nodig, maar daarover maakte niemand zich zorgen; naar verwachting zou de toestemming gemakkelijk te verkrijgen zijn. Het huwelijk werd in maart 1418 in Den Haag voltrokken. Inmiddels was Jacoba als gravin in Henegouwen en in grote delen van Holland en Zeeland gehuldigd. Probleemloos verliep dit niet, want niet iedereen erkende haar gezag. Zo weigerde de belangrijkste stad van Holland, Dordrecht, de rechten van Jacoba te erkennen zolang zij geen steun kreeg van Sigismund, die inmiddels tot keizer was gekroond. Die steun kwam er niet. De opvolgingskwestie werd het sein voor het herleven van de oude Hoekse en Kabeljauwse twisten. Met steun van Kabeljauwse edelen en steden probeerde Jan van Beieren zijn positie te vestigen.

Het huwelijk tussen Jacoba en Jan van Brabant was een mislukking. Er was onduidelijkheid over de benodigde dispensatie, die eerst wel werd toegekend, maar korte tijd later op aandringen van keizer Sigismund door de paus herroepen. Daar kwam nog bij dat haar nieuwe echtgenoot Jacoba niet de bescherming bood waarop haar familie had gehoopt. Al in februari 1419 leverde de Brabantse hertog Holland en Zeeland uit aan Jan van Beieren, en een jaar later ging hij nog een stap verder door de graafschappen voor twaalf jaar aan Jacoba’s oom te verpanden. Vanaf dat moment was Jan van Beieren daar heer en meester. In april 1420 vertrok Jacoba uit Brabant. Zij keerde terug naar Bergen (Mons) in Henegouwen waar zij verklaarde dat haar huwelijk met Jan vanwege diverse kerkrechtelijke beletselen geen rechtsgrond had en dus nietig verklaard moest worden. Er volgden maanden van onderhandelingen, maar Jacoba keerde niet naar Brussel terug. Integendeel: in maart 1421 vertrok zij in het geheim naar Engeland, op zoek naar steun.

In Engeland meende Jacoba een geschikte nieuwe echtgenoot te vinden in Humphrey, hertog van Gloucester, broer van de koning. Hij was op zijn beurt wel geïnteresseerd in het bezit van de aanzienlijke graafschappen op het vasteland. De reacties op deze nieuwe verbintenis waren sterk verdeeld. De Staten van Henegouwen bijvoorbeeld reageerden verheugd, maar de nieuwe hertog van Bourgondië, Filips de Goede, zag niets in de huwelijksplannen van zijn nicht. Een Brabants-Hollandse verbinding was een betere waarborg voor de Bourgondische belangen in de Nederlanden. Toch zette Jacoba door en trouwde in 1422 voor de derde keer. Het bleek een verkeerde keuze. Haar nieuwe echtgenoot kreeg weinig ruimte voor een overzees avontuur dat het Engelse bondgenootschap met Bourgondië in gevaar kon brengen. Pas in november 1424 rukte een Engels leger op in Henegouwen. De veldtocht was weinig succesvol. Filips de Goede en Jan IV, de afgewezen Brabantse echtgenoot, versloegen het Engelse leger. Humphrey gaf de strijd snel op en keerde terug naar Engeland, Jacoba in Henegouwen achterlatend. Zelfs toen zij in handen viel van Filips en overgebracht werd naar Gent, deed Humphrey niets. Hij ging terug naar zijn maîtresse Eleonora Cobham, met wie hij in 1428 zou trouwen nadat de paus het huwelijk tussen Jacoba en Jan IV van Brabant alsnog geldig had verklaard.

De ‘Zoen van Delft’

In januari 1425 overleed Jan van Beieren – vermoedelijk door vergiftiging. Formeel was nu Jan IV van Brabant de opvolger, maar die droeg het bewind meteen over aan Filips de Goede. Jacoba was nog altijd niet van zins haar erflanden op te geven. Met hulp van enkele Hoekse edelen wist ze, gehuld in mannenkleren, op spectaculaire manier uit Gent te ontsnappen en te vluchten naar Schoonhoven. De vlucht luidde een nieuwe periode in van strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen. De sociale onrust uitte zich in een boerenopstand in Kennemerland en West-Friesland als steunbetuiging aan Jacoba. Blijvend succes bleef echter uit. Zelfs de dood in 1427 van Jan IV bood geen soelaas.

Ten langen leste sloot Jacoba een wapenstilstand met Filips de Goede en korte tijd later stemde zij in met een definitief vredesverdrag, ‘de Zoen van Delft’ (3 juli 1428). Het verdrag maakte een einde aan de periode van strijd en onrust. Jacoba hield de titel van gravin, maar erkende Filips als erfgenaam (‘oir’) indien ze zonder wettige kinderen zou overlijden. Zolang ze ongetrouwd was zou Filips als regent van haar landen optreden. Een eventueel nieuw huwelijk van Jacoba moest de instemming van Filips, haar moeder en de Staten van de drie landen krijgen. Ze hield een deel van de inkomsten van de landen om naar haar stand te kunnen leven. Hiermee leek het leven van Jacoba in rustig vaarwater te komen.

Jacoba, die meestal op het Binnenhof in Den Haag verbleef, werd als gevolg van de financiële problemen van het graafschap in de armen gedreven van een kapitaalkrachtige Zeeuwse edelman, Frank van Borselen, die deze positie ook politiek wist uit te buiten: Filips de Goede had vanwege problemen elders geen tijd had zich met Holland en Zeeland bezig te houden en verpandde de graafschappen in 1430 aan een driemanschap onder zijn leiding. Financieel bleek dat op termijn voor Filips echter nadelig en politiek wat riskant. Frank gedroeg zich alsof hij zelf graaf was en gebruikte Jacoba als dekmantel voor zijn eigen ambities. In de zomer van 1432 maakte Filips daarom een einde aan de verpanding. Toen Frank weigerde volledig afstand te doen van alle door hem beheerde goederen, kwam Filips in actie. Van Borselen werd gearresteerd en om herhaling te voorkomen, moest Jacoba afstand doen van haar graafschappen. Dit gebeurde op 12 april 1433: Holland, Zeeland en Henegouwen waren vanaf nu onderdeel van het Bourgondische machtsblok. Enkele jaren eerder had Filips ook al de regering aanvaard in Brabant en Limburg toen daar de jongere tak van de Bourgondiërs was uitgestorven. De verwerving van de erfenis van Jacoba was een belangrijke zet in de (min of meer bewuste) Bourgondische politiek die uiteindelijk onder Karel V zijn bekroning zou vinden in de vereniging van de Lage Landen.

In 1434 trouwde Jacoba, die onder andere Brielle en Oostvoorne had gekregen om van te leven, met Frank van Borselen. Sindsdien verbleef ze vaak in diens kasteel te Sint-Maartensdijk op Tholen. Waarschijnlijk was het een huwelijk uit liefde, althans wat Jacoba betreft. Niet lang daarna, in de zomer van 1436, openbaarden zich verschijnselen van tuberculose. Op 9 oktober van dat jaar stierf Jacoba – nog altijd kinderloos – op het kasteel Teylingen, in het bijzijn van haar man en haar moeder. Haar laatste wens – begraven te worden in de kerk van Sint-Maartensdijk – ging niet in vervulling. Haar lichaam werd bijgezet in het familiegraf in de hofkapel in Den Haag.

Een tragische heldin

Het leven van Jacoba maakte haar al snel tot een tragische heldin. Ze had als vrouw een ongelijke strijd te voeren met tegenstanders die nota bene uit haar eigen familie kwamen. Zij was de personificatie van de laatste periode van onafhankelijkheid van de gewesten Holland, Zeeland en Henegouwen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele auteurs zich over haar leven hebben gebogen, in het bijzonder vanaf de negentiende eeuw. Historici, maar vooral ook romanciers en toneeldichters droegen ertoe bij dat Jacoba – als één van de weinige vrouwen – tot de canon van de vaderlandse geschiedenis is gaan behoren. Veel informatie over haar persoonlijkheid en haar drijfveren voor haar langdurige strijd heeft deze belangstelling echter niet opgeleverd. De schrijvers legden vooral nadruk op het ‘Hollandse’ karakter van haar geschiedenis. De band met Henegouwen én het feit dat Jacoba in veel opzichten een Frans-georiënteerde prinses was, bleven daarbij onderbelicht.

Naslagwerken

Van der Aa; Kobus/De Rivecourt; Kok; Levensbeschryving; NNBW; Oxford DNB; Scheltema; Verwoert.

Archivalia

  • Nationaal Archief, Den Haag: Archief van de graven van Holland.
  • Rijksarchief, Brussel: Archief van de Rekenkamer; Archief van de hertogen van Brabant; Archief van de Bourgondische instellingen.
  • Lille, Archives Départementales du Nord: Chambre des Comptes de Lille.

Literatuur

  • ‘Reekeninge der testamentoren van wijlen der edelre vorstinnen, vrouwe Jacobs van Beyeren, van Hollant, grauynne van Oistreuant, zaliger gedenckenisse’, Codex Diplomaticus Neerlandicus 2de serie, 1 (1852) 166–266.
  • F. von Löher, Jakobäa van Bayern und ihre Zeit, 2dln. (Nördlingen 1862-1869).
  • F. von Löher, Beitrage zur Geschichte der Jacobäa von Bayern, 2 dln. (München 1865).
  • F. de Potter, Geschiedenis van Jacoba van Beieren (1401-1436) (Brussel 1881).
  • R. Putnam, A mediaeval princess. Being a true record of the changing fortunes which brought diverse titles to Jacqueline countess of Holland, together with an account of her conflict with Philip duke of Burgundy (1401-1436) (New York/Londen 1904).
  • P.L. Tack, ‘De juwelen van Jacoba van Beieren en Elisabeth van Görlitz’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 2 (1940) 106-114.
  • D. Denuit, Jacqueline de Bavière: princesse infortunée (Brussel 1946).
  • R. Vaughan, Philip the Good. The Apogee of Burgundy (London 1970; herz. ed. 2002).
  • H.P.H. Jansen, Jacoba van Beieren (2de druk; Den Haag 1976).
  • H.P.H. Jansen, ‘Jacoba van Beieren 1401-1436’, in: C. Tamse, Vrouwen in het landsbestuur. Van Adela van Hamaland tot en met koningin Juliana (Den Haag 1982) 23-37.
  • E.H.G.L. Pluijmen, ‘Jacoba van Beieren als vorstin’, Spiegel Historiael 20 (1985) 321-325.
  • G. Staalenhoef, ‘Kwartierstaat van Jacoba van Beieren, gravin van Holland, Zeeland en Henegouwen’, Gens Nostra 40 (1985) 506-507.
  • D. de Boer en E. Cordfunke, Graven van Holland. Portretten in woord en beeld (880-1580) (Zutphen 1995).
  • M.J. van Gent, ‘Vijftien mannen achter Jacoba van Beieren’, Holland 29 (1997) 127-142.
  • A. Janse, Een pion voor een dame. Jacoba van Beieren (1401-1436) (Amsterdam 2009).

Illustratie

Portret (detail) op paneel, een zestiende-eeuwse kopie van een verloren gegaan origineel van een Noord-Nederlandse schilder uit circa 1435 (Rijksmuseum Amsterdam).

Auteur: Gerard Nijsten (met dank aan Antheun Janse)

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 46

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.