Winckelman, Jacoba Petronella (1696-1761)

 
English | Nederlands

WINCKELMAN, Jacoba Petronella (geb. Vlissingen 8-11-1696 – gest. Middelburg 30-8-1761), piëtistisch dichteres. Dochter van Jacob Winckelman (1645?-1696), burgemeester en vroedschap van Vlissingen, en Maria Elisabeth Sterthenius (1663-1736). Jacoba Petronella Winckelman bleef ongehuwd.

Jacoba Petronella Winckelman was het zesde en jongste kind van Jacob Winckelman en Maria Elisabeth Sterthenius. Haar moeder kwam uit een Zeeuwse predikantenfamilie. Haar vader overleed op 15 februari 1696, negen maanden voor haar geboorte. Tijdens zijn leven was hij burgemeester en vroedschap van Vlissingen geweest en onder meer gecommitteerde bij de Admiraliteit van Zeeland. Behalve vier zussen en een broer – Maria, Catharina Elisabeth, Jacob, Susanna Jacoba en Cornelia Constantia – had Jacoba Petronella een halfzus en een halfbroer – Anna Jacoba en Hendrick Johan – uit het eerste huwelijk van haar vader. Het milieu waarin de kinderen Winckelman opgroeiden was dat van een actief beleden, gereformeerd piëtisme. Familieleden namen deel aan conventikels (particuliere godsdienstoefeningen), waarin mannen en vrouwen op gelijke voet van gedachten wisselden over geloofszaken en daarmee verbonden persoonlijke ervaringen. Velen, onder wie Jacoba Petronella Winckelman, noteerden hun bevindingen en bezochten drie of meer conventikels per week. In deze omgeving ontwikkelde zij zich met haar onmiskenbaar literaire talent tot piëtistisch dichteres. Overigens was tussen 1720 en 1740 de helft van de Nederlandstalige piëtistische poëzie afkomstig van mensen die in Middelburg woonden of er geboren waren (Post, 12), zoals Anna Rethaan en Anna Maria Vincentius.

Voor biografische gegevens over Jacoba Petronella Winckelman is men hoofdzakelijk aangewezen op de beschrijving van haar ‘godvruchtig leven en zalig afsterven’ door haar nicht Maria Elisabeth Winckelman. Zij schreef deze biografie als inleiding op de Stichtelyke gedichten, het eerste deel van de door haar bezorgde uitgave van de poëzie van haar tante. Zoals de titel aangeeft, ligt de nadruk op Jacoba Petronella’s vrome levenswijze, waarvoor de gedichten vooral als bewijs lijken te dienen.

Op haar negentiende was Jacoba Petronella getuige van het dagenlange sterfproces van haar vier jaar oudere zuster Cornelia Constantia, dat zich in januari 1716 afspeelde in voortdurende aanwezigheid van familie, predikanten en andere geloofsgenoten. Een van de bezoekers, ds. Petrus Immens, schreef een uitvoerige brief over het ‘zalig afsterven van deze heilige’ aan zijn collega Martinus Bosschaert, echtgenoot van (halfzuster) Anna Jacoba Winckelman. Immens’ brief, die in 1719 gepubliceerd werd, zou nog vele uitgaven beleven, tot in de twintigste eeuw. In maart 1717 maakte Jacoba Petronella het sterfbed mee van haar twaalf jaar oudere zuster Catharina Elisabeth. Er zijn meerdere getuigenissen over hoe deze extatisch in haar handen klappend stierf. Deze bijna publieke sterfgevallen hadden plaats in een periode dat Middelburg een golf van vroomheidsbekeringen kende, zoals die van haar neef Pieter Boddaert en van Pieter de la Rue. Het was na haar belijdenis in 1713, maar vooral na haar twintigste jaar – in de tijd dat haar zusters stierven – dat Winckelman volgens haar nicht als ‘van nature’ gekozen zou hebben voor een contemplatief, meditatief en ascetisch leven, gekenmerkt door een voortdurende strijd tegen de eigen zonden teneinde op het ‘enge pad der deugd’ te blijven.

In 1721 verscheen Eenige uitmuntende oeffeningen en predikatiën van Immens, uitgegeven door ‘Aanhoorders der zelve’. In werkelijkheid was de tekst gebaseerd op de aantekeningen van één toehoorster: Jacoba Petronella Winckelman. Dat geldt ook voor de uitgave van Immens’ verhandelingen over De godvruchtige avondmaalganger (1752) en voor een Verzameling van uitgeleezene leerredenen (1763) door ds. Isaac Schorer.

Winckelman, die een zwakke gezondheid zou hebben gehad en in haar gedichten regelmatig het verlangen uitte het ‘hemels vaderland’ te mogen betreden, leed in 1731 bijna het gehele jaar aan een ‘zware, en, zo het scheen, dodelijke krankheid’ (Stichtelyke gedichten, xxxiii). Aard en oorzaak van haar ziekte zijn onbekend, maar wellicht zal analyse van haar gedichten er ooit licht op werpen. Na haar herstel leefde zij nog bijna dertig jaar, een leven waar niets over bekend is, behalve dat zij zich, zoals haar nicht meedeelt, na haar vijftigste steeds gezonder voelde. Jacoba Petronella Winckelman overleed op 64-jarige leeftijd en werd op 5 september 1761 bijgezet in het familiegraf in de Oostkerk te Middelburg.

Dichtwerken

Winckelmans merendeels postuum uitgegeven poëzie is te verdelen in drie hoofdgroepen: die naar aanleiding van bijbelteksten, van zelfreflectie en van specifieke gebeurtenissen. De gedichten uit de eerste groep kunnen worden gekarakteriseerd als ‘catechiseren op rijm’. Ze vormen de neerslag van vroomheidsoefeningen zoals die plaatsvonden in het gezin Winckelman en in de conventikels, waar men ook met elkaar communiceerde via ‘brieven op rijm’. Deze poëzie werd op de huisbijeenkomsten besproken, wat zonder twijfel effect zal hebben gehad op de uiteindelijke vorm waarin ze werden gepubliceerd.

De verzen uit de tweede groep zijn resultaat van het steeds opnieuw relativeren van de eigen zuiverheid, het zichzelf keer op keer onderwerpen aan een zelftest. Kenmerkend voor de puriteinse piëtistische vroomheid is immers de nauwkeurige ontleding en pastorale behandeling van innerlijke gesteldheden. Winckelman beschreef in detail wat ze dacht en voelde, zodat deze gedichten een handleiding werden voor anderen. Dit was aanleiding tot het schrijven van de – eerst anoniem gepubliceerde – Samenspraak tusschen eenen min ervarenen en eenen meer geöeffenden christen (1760), een prozatekst over de juiste beleving van een dank-, vast- en biddag. Winckelmans doel was om in die tijd van – volgens haar – zedelijk verval en achteruitgang van de christelijke levenswijze het ‘zondig en bedorven volk’ te helpen om voor God te treden.

De derde categorie betreft Winckelmans gelegenheidsgedichten, gevoed door een rigide straf-op-de-zonde idee. Hiertoe behoren gedichten over de runderpest, aardbevingen, bezorgdheid over het geringe getal ware christenen, maar ook rouwverzen voor dierbare overledenen, hoofdzakelijk echter buiten haar eigen familiekring. Tal van gedichten waren bedoeld om gezongen te worden – en geschreven op de wijs van bestaande psalmen en gezangen – en zijn tevens opgenomen in de gezangenbundels van J. de Passius (1772) en Th. Avinck (1774).

In een sporadisch geval is het mogelijk een gedrukt gedicht te vergelijken met een versie in handschrift. Op 7 augustus 1740 stuurde Winckelman aan neef Pieter Boddaert en diens tweede vrouw Elisabeth du Buisson, een mandje kersen en een gedicht: ‘Zielsöpwekking, by gelegenheid van een’ aangenamen regen na een langdurige droogte’, gedateerd 14 juni 1726. De eerste strofe in handschrift luidt: ‘O wat ongemene zegen/ dat zo aangename regen/ daalt op ’t dorstig aardrijk neer./ Dat de wolken waterplassen/ gieten op de aardgewassen/ op ’t bevel van hare Heer!’. In druk hebben deze regels hun losheid verloren: ‘Hoe verkwik’lijk! Welk een zegen,/ Dat zo aangenaam een regen/ Daalt op ’t dorstig aardrijk neer,/ Dat de wolken waterplassen/ Stromen doen op de aardgewassen,/ Naar ’t bevel van hare Heer!’ (Stichtelyke mengeldichten 1764, 67). Wellicht veranderde ze de tekst op aanraden van Boddaert, die op haar verzoek optrad als haar taalkundige mentor.

Waardering

In haar poëzie bedient Winckelman zich van ‘de tale Kanaäns’, Statenbijbel-Nederlands. Waarschijnlijk vanwege haar bevindelijkheid viel de waardering van haar werk in twee kampen uiteen. In het ene kamp negeerde men haar, noemde slechts titels, of kwam hoogstens, juist door miskenning van haar soort beeldspraak, tot een veroordeling van haar persoon. Extreem voorbeeld is P.G. Witsen Geysbeek (deel 6, 517, 519). Hij verweet Winckelman dat ze liever als een oude vrijster ‘met de geur van heiligheid’ wilde sterven dan haar ‘aardse bestemming’ van echtgenote en moeder te volgen. Het ridiculiseren van haar ‘grof zinnelijke mystieke beelden’ – zoals haar ervaring bevredigd in Jezus’ armen te rusten – wijst erop dat hij geen oog had voor zulke gebruikelijke, aan het Hooglied ontleende beelden, en ook dat hij sublimatie van gevoel blijkbaar ongepast achtte voor de vrouwelijke sekse. In het andere kamp bevinden zich geloofsgenoten die haar werk onvoorwaardelijk omarmen. Zo bekende de dichteres A.C. Slicher in De weegschaal van het waare en het schyn-vermaak (1786): ‘Godvruchte Winkelman schenkt troost aan mijn gemoed’.

Interessant is de voorrede van dominee-dichter Rutger Schutte in de uitgave in 1769 van Winckelmans verzameld werk. Daarin prijst hij haar zuivere godsvrucht en de ‘nette schakel’ van gedachten in haar verzen. Bovenal vond hij in haar verzen ‘een geur van godvruchtige bevindingen’ en de weergave van een persoonlijke doorleving van Gods daden; waardering had hij juist voor de verzen over de door haar aan den lijve ervaren aanwezigheid van Jezus. Zijn introductie van haar werk bezorgde Winckelman een toegewijde kring van lezers.

De op de aantekeningen van Jacoba Petronella Winckelman gebaseerde geschriften van Immens zijn tot in de twintigste eeuw regelmatig heruitgegeven. Haar eigen gedichten zijn na de achttiende eeuw in de vergetelheid geraakt.

Naslagwerken

Frederiks/Van den Branden; Lauwerkrans; NNBW; Witsen Geysbeek.

Archivalia

  • Zeeuws Archief, Middelburg: Familiearchief Winckelman; Familiearchief Schorer, inv. nrs. 144, 1197.
  • Regionaal Archief Leiden: DTB Voorschoten 1679.
  • Koninklijke Bibliotheek, Den Haag: Hs 121 D5/60 [brief aan/gedicht voor Boddaert].

Publicaties

  • Zegenwensch aan den doorluchtigen vorst en heere Willem Karel Hendrik Friso, prinse van Oranje en Nassau […] Ingehuldigd binnen Middelburg in Zeeland, den XX van bloeimaand MDCCXLVII (Middelburg z.j. [1747]; ook in de Bondel, 233-239).
  • [anoniem], Samenspraak tusschen eenen min ervarenen en eenen meer geöeffenden christen, over de betamelyke geschiktheid des harten VOOR-, rechte werkzaamheid OP-, en behoorlyke betrachting Na- het houden van een’ plechtigen dank-, vast- en bededag. Tot onderricht en bestier van zulken, die zo een dag den Heer wenschen waar te neemen ([1760]; 2de dr.: Middelburg/Amsterdam 1761) [de tweede en volgende drukken verschenen onder naam].
  • Stichtelyke gedichten, nagelaten door [...] Jacoba Petronella Winckelman. Benevens een korte beschryving van haar ed. godzalig leven en gelukzalig sterven [door M.E. Winkelman]. Met de lykzangen op haar ed. overlyden (Middelburg 1763) [de levensbeschrijving apart uitgegeven: Nieuw-Beijerland 1933].
  • Bondel van stichtelyke mengeldichten, nagelaten door [...] Jacoba Petronella Winckelman (Middelburg 1764).
  • Stichtelijke gedichten, nagelaten door [...] Jacoba Petronella Winckelman (Amsterdam 1769) [bundeling van Stichtelyke gedichten (1763) en de Bondel (1764); met haar levensbeschrijving en vermeerderd met een ‘Voorrede’ van R. Schutte].
  • Winckelmans lijkdichten op Catharina Elizabeth Christiaansen, Anna Catharina Matthaeus, Isaäk Schorer, Sara Schorer, Kornelius Boott, Johan Assuërus Schorer, Pieter Boddaert zijn opgenomen in de betreffende bundels lijkzangen en herdrukt in de Bondel.

Literatuur

  • P. Immens [aan M. Bosschaert], Het wondere van Godts vrye genade door Jezus Christus, vertoond in een stervend christen, of het heilig leven en de zalige dood van juffrouw Cornelia Constantia Winckelman, met veel blydschap in de Heere ontslapen te Middelburg in Zeelandt, op den 22sten van maand january 1716. In den ouderdom van 24 jaren (Middelburg 1719) [vele malen herdrukt, meest recent in: J. Westerbeke, Jonge zangers, 5 (Middelburg 2001) en op: www.theologienet.nl/documenten/bekeringsgeschiedenis].
  • A.C. Slicher, De weegschaal van het waare en het schyn-vermaak (Amsterdam 1786) 8.
  • J.F. Martinet, Het vereenigd Nederland (Amsterdam 1788) t/o 517.
  • J.A. van der Aa, Parelen uit de lettervruchten van Nederlandsche dichteressen (Amsterdam 1856) 26-27.
  • S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandsche vrouw in de eerste helft der 18e eeuw (Leiden 1914) 221, 225, 231.
  • F.A. van Lieburg, ‘Vrouwen uit het gereformeerde piëtisme in Nederland (2): Jacoba Petronella Winckelman (1696-1761)’, Documentatieblad Nadere Reformatie 9 (1985) 119-127.
  • J.W. Buisman, Tussen vroomheid en Verlichting. Een cultuurhistorisch en -sociologisch onderzoek naar enkele aspecten van de Verlichting in Nederland (1755-1810) (Zwolle 1992) 140-141.
  • J. Westerbeke, De armen verzaligd (Middelburg 1995).
  • S.D. Post, Pieter Boddaert en Rutger Schutte, piëtistische dichters in de achttiende eeuw (Houten 1995) 122, 124, 126, 128, 138-139, 236-237, 242-245, 261-263.
  • R.A. Bosch, En nooit meer oude psalmen zingen. Zingend geloven in een nieuwe tijd (1700-1810) (Zoetermeer 1996) 108, 300.

Illustratie

Titelpagina van Stichtelijke gedichten, nagelaaten door wijlen Jacoba Petronella Winckelman, 1769 (Universiteit van Amsterdam; Bijzondere Collecties).

Auteur: W.R.D. van Oostrum

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 448

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.