Jarla, Alyd (1490/1496-?)

 
English | Nederlands

JARLA, Alyd (geb. tussen 1490 en 1496 – gest. ?), verzette zich met succes tegen een afgedwongen huwelijk, religieuze. Dochter van Popcke Minnes Jarla (gest. 1505) en Riem Fockesdr. Eesckes (gest. 1496).

De geslachtsregisters van het Stamboek noemen Alyd niet, en evenmin haar vader Popcke, maar in deel 2 (aantekening 14) vermelden de auteurs dat er verwarring bestaat tussen een Wopcke en een Popcke Jarla. Naar alle waarschijnlijkheid was Popcke Minnes Jarla de vader van Alyd. Hij trouwde rond 1490 met Riem Fockesdr. Eesckes, weduwe van Douwe van Douwama (gest. 1488) en reeds moeder van vijf kinderen. Uit het huwelijk van Riem en Popcke Jarla werden nog eens vijf kinderen geboren. De voornaamste bron over Alyd Jarla zijn de nagelaten geschriften van haar halfbroer Jancko Douwama. Hij vermeldt dat slechts één van de vijf kinderen uit het tweede huwelijk, Alyd, de volwassen leeftijd bereikte. De woonplaats van het gezin wordt niet vermeld. De familie Jarla bezat in die tijd vier stinzen, die gelegen waren onder Hardegarijp, te Bergum, Oostrum en Wetsens. Het meest waarschijnlijk is dat Alyd in Wetsens is geboren en getogen, want dat ligt het dichtst bij Dokkum, waar de familie meerdere huizen bezat. In 1504 hertrouwde haar vader met Frouck Wybrendr. Roorda van Genum (ca. 1474-1544), uit welk huwelijk volgens het Stamboek een dochter Anna geboren zou zijn.

Na het overlijden van haar vader verbleef Alyd in het cisterciënzer vrouwenklooster Sion bij Dokkum, waar ook haar grootmoeder van vaderszijde, Doed Offinga, haar tantes Reynsck en Rixt en nog meer verwanten verbleven, aldus Jancko Douwama. In de buurt van Dokkum woonde destijds Gerbrand Mennema, een jonge hoofdeling. Hij deed Alyd een aanzoek, dat ze tot zijn woede afwees. Minnema liet het er niet bij zitten: ‘Hij naderde het meisje, strekte de […] hand uit, en wierp haar plotselings twee gouden rhijnsguldens bij de halskraag ten boezem in; lachende, maar als een verrader lacht, zeide hij: “dit ten onderpand van mijne trouw en van onze toekomstige vereniging!” – en snelde voort’ (Van Halmael, 8). In Friesland kreeg een geliefde vroeger bij een huwelijksaanzoek vaak een geldbedrag aangeboden in een knottendoek. Trok het meisje de knoop of knot aan, dan had zij het aanzoek geaccepteerd. Alyd wilde het geld echter niet accepteren, waarmee ze te kennen gaf dat ze niet met Mennema wilde trouwen. Toen hij het geld weigerde terug te nemen, gooide ze het hem voor de voeten. Gerbrand bleef in het openbaar volhouden dat Alyd had beloofd met hem te zullen trouwen. Alyd ontkende en zei dat Gerbrand het bij haar had verbruid omdat hij haar met leugens had geprobeerd te veroveren. Ze overwoog al enige tijd om in te treden en beschouwde de affaire als een door God geboden aanleiding om definitief voor een geestelijk leven te kiezen.

Na familieberaad gaven de Jarla’s en Alyds halfbroer Jancko haar toestemming om in het klooster in te treden. Toen Gerbrand dat hoorde, schakelde hij de Friese stadhouder in, Hendrik graaf van Stolberg en Wernigerode. Hij beweerde dat Alyd hem trouwbelofte had gedaan, maar dat ze door Jancko was gedwongen het habijt aan te nemen omdat hij tegen het huwelijk gekant was. De stadhouder stuurde vervolgens twee commissarissen naar het klooster, die tot de conclusie kwamen dat Alyd niet gedwongen was in te treden en dat Jancko liever had gewild dat ze in de wereld was gebleven. Vervolgens namen ze het meisje apart en lieten haar kiezen: de ene commissaris had haar habijt in zijn handen en bood haar en het klooster de protectie van de stadhouder aan als ze uit vrije wil non zou worden, de andere stond tegenover hem met haar wereldlijke kleren en bood haar stadhouderlijke bescherming als ze in de wereld zou blijven. Zonder aarzeling koos Alyd het habijt. Ze zou daarbij gezegd hebben: ‘mijn besluit was lang genomen, is onverzetbaar, en ik volg mijne rechte, vrije, eigene wil’ (Van Halmael, 15). Hierop besloot ook Mennema de wereld te verzaken. Volgens Van Halmael koos hij voor het franciscaner Galileaklooster te Leeuwarden. Jancko Douwama vermeldt slechts dat hij intrad in ‘een grauwe broedersklooster’. Mogelijk bedoelt hij hiermee het mannenklooster Klaarkamp bij Rinsumageest, dat evenals Sion behoorde tot de orde der cisterciënzers, ook wel de ‘grauwe monniken’ genoemd. De geschiedenis moet zich tussen 14 april 1506 en april 1508 hebben afgespeeld, omdat de graaf van Stolberg en Wernigerode toen als stadhouder in Friesland aanwezig was.

Het levensverhaal van Alyd Jarla kreeg in de negentiende eeuw bekendheid toen de letterkundige Arent van Halmael in 1831 een geromantiseerd verhaal over haar publiceerde. Hij had zich laten inspireren door Jancko Douwama’s geschriften. Vrij kort na de oprichting in 1827 waren de leden van het Friesch Genootschap, waarvan Van Halmael ook lid was, begonnen met het uitgeven van onuitgegeven middeleeuwse kronieken, en Douwama’s kroniek was het eerste project waar het genootschap aan werkte.

Naslagwerken

Stamboek Frieschen adel.

Literatuur

  • Jancko Douwama’s geschriften, Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde ed. (Leeuwarden 1849) 137-139.
  • A. van Halmael jr., Alyd Jarla, een verhaal uit de geschiedenis des vaderlands (z.p. 1831). Overdruk uit: Het mengelwerk der Leeuwarder Courant, 1831 [heruitg. in: Friesche Volksalmanak (1837) 3-29 en (1838) 3-23].
  • Oudfriesche oorkonden, P. Sipma ed., deel 4, bewerkt door O. Vries (Den Haag 1977) nr. 142.
  • P.N. Noomen, De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners (Hilversum 2009).

Auteur: Martha Kist

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 79

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.