Hasselaer, Kenau Simonsdr. (1526-1588)

 
English | Nederlands

HASSELAER, Kenau Simonsdr., vooral bekend als Kenau (geb. Haarlem 1526 – gest. 1588), scheepsbouwster, heldin van het beleg van Haarlem. Dochter van Simon Gerritsz. Brouwer en Guerte Coenendr. Hasselaer (1504 – 1562), brouwers. In 1544 trouwde Kenau Hasselaer met Nanning Gerbrantsz. Borst, scheepsbouwer (gest. 1562). Uit dit huwelijk werden 3 dochters en 1 zoon geboren.

Kenau werd geboren als tweede dochter in een vooraanstaande Haarlemse familie. Het gezin telde drie dochters en drie zoons. Het is onbekend hoe Kenau zich heeft opgesteld inzake de kerkelijke twisten van haar tijd, maar vast staat dat een aantal van haar verwanten nauwe contacten had met de partij van de Opstand. Omdat de naam van de vader, ‘Brouwer’, waarschijnlijk niet meer was dan een beroepsaanduiding, gingen Kenaus broers de familienaam van hun moeder dragen. Voorzover bekend heeft Kenau zelf de naam Hasselaer nooit gebruikt. Pas na haar dood is zij onder deze naam bekend geworden.

Huwelijk en weduwschap

In 1544 trouwde Kenau – achttien jaar oud – met Nanning Gerbrantsz. Borst. Het echtpaar woonde aanvankelijk in de Hagestraat, niet ver van Nannings ouderlijk huis in de Spaarnwouderstraat, dat doorliep tot aan het Spaarne (de tegenwoordige Houtmarkt) en waar Nannings vader een scheepstimmerwerf had. Later – onbekend is wanneer – verhuisden zij naar dat ouderlijk huis. Zij kregen drie dochters en één zoon: Geertruid of Guerte (1545), Margriet of Griete (1548), Lubbrich (1552), later ‘jonge Guerte’ genoemd, en Gerbrant (1555).

Nanning Borst moet in het voorjaar van 1562 gestorven zijn. Tot januari 1562 komt zijn naam voor in de zogenaamde ‘scheepsbrieven’ (: overeenkomsten over de aanbesteding van schepen), maar in april stond er voor het eerst een scheepsbrief op naam van weduwe Borst. Tussen 1562 en 1571 zijn er zestien schepen bij haar besteld. Steeds gaat het om zogenaamde ‘karveelschepen’, een toentertijd modern schip dat vooral geschikt was voor de binnenvaart. Kenau was in die jaren in redelijk goeden doen. Dat blijkt niet alleen uit haar optreden als geldschieter voor mensen die een huis wilden kopen, maar ook uit het feit dat zij in 1571 een boerenwoning kocht in Overveen. Overigens moest ze hiervoor wel geld lenen: zij nam een bedrag van 250 gulden op bij de kapelmeester aan de Langebrug, die destijds wel vaker als bank fungeerde, tegen een jaarlijkse rente van vijftienenhalve gulden. Toen Kenau in januari 1573, dus tijdens het Spaanse beleg (dec. 1572 – juli 1573), een voorraad hout aan de stad leverde voor de bouw van een galei waarmee de strijd te water gevoerd kon worden, diende deze rentebrief als onderpand. De stad zegde toe haar schuld na de bevrijding te zullen aflossen.

Het doen en laten van Kenau tijdens het beleg is verder bijzonder slecht gedocumenteerd. Waarschijnlijk is haar roem geheel terug te voeren op het boekje Historie ende waerachtich verhael van al die dinghen die gheschiet sijn, van dach tot dach, in die lofweerdichste ende vermaerste stadt van Hollandt, Haerlem ghenoemt, in dien tijt als die van den Hertoghe van Alba beleghert was (Delft 1573). Dit boekje, nog tijdens het beleg gepubliceerd, is geschreven door de Friese geleerde Arcerius. Hij noemt Kenau (er staat ‘Kenu’) de dapperste van alle Haarlemse vrouwen: ‘een zeer mannelijke vrouw, die met recht een Manninne genoemd mag worden, … [die] met arbeid, wapens en tegenweer het algemene welzijn voorstond en met spijt en schimpen de vijand onophoudelijk tergde’. Deze passage doet vermoeden dat Kenau tijdens haar leven al de reputatie genoot van een sterke, strijdbare vrouw.

Direct na het beleg moet Kenau Haarlem hebben verlaten; waarschijnlijk reisde zij haar zus Adriana achterna, die met haar man Hadrianus Junius (1511-1575), stadsgeneesheer en rector van de Latijnse school in Haarlem, in februari 1573 naar Delft was vertrokken om de zieke Willem van Oranje bij te staan. Toen Junius en zijn gezin naar Middelburg verhuisden, dook ook Kenau in Zeeland op: in september 1574 werd Kenau door de Staten van Holland benoemd tot beëdigd waagmeester en collecteur van de impost op turf van Arnemuiden. Eeuwenlang is gedacht dat deze betrekking haar was verleend uit dank voor haar manmoedige optreden tijdens het Haarlemse beleg, maar in de negentiende eeuw rees hierover twijfel omdat er in het officiële aanstellingsbesluit sprake is van een positieve beschikking op het verzoek van Kenau zelf. Waarschijnlijk heeft haar zwager Junius, in diezelfde tijd vereerd met het ambt van stadsgeneesheer te Middelburg, een goed woordje voor haar gedaan. Later zouden haar dochters verklaren dat hun moeder zich in die jaren bevond ‘onder protectie van zijne excellentie de Prins van Oranje’ (gecit. Kurtz, 73).

Kenau heeft in haar leven veel conflicten voor de rechter en voor het Hof van Holland uitgevochten. Bijna altijd trok zij aan het langste eind. Alleen in Arnemuiden werd ze in 1575 veroordeeld tot een boete van twaalf stuivers omdat zij haar schuttersplicht had verzaakt. Een poorteres was namelijk verplicht om ter vervanging een man te sturen of haar schuttersplicht af te kopen. Het is ironisch dat Kenau, zo vaak voorgesteld als een gewapende kapitein, uitgerekend voor het verzaken van deze plicht werd beboet.

Een oude rekening

Toen Kenau in 1579 in Haarlem terugkeerde, had zij nog een oude rekening met de stad te vereffenen: zij wilde het geld van de rentebrief (en van het hout voor het galeischip) terug zoals het stadsbestuur in 1573 had beloofd. Kenau liet een verklaring opstellen door oud-burgemeesters over het door haar geleverde hout, maar de stad weigerde haar het geld terug te geven.

Pas in 1586 ondernam Kenau opnieuw actie. Vermoedelijk verkeerde zij toen in financiële problemen. Zij schreef een verzoekschrift aan het stadsbestuur waarin zij zich erop beriep tijdens het beleg ‘een goede patriot’ te zijn geweest. Letterlijk schrijft zij dat ze ‘ijverig tegen de algemene vijand, de Spanjaarden, … als een goede patriot van deze stad, Haarlem heeft helpen sustineren en volhouden tot op het laatst, toen de stad met het akkoord overgegaan is aan de algemene vijand – God betert’ (gecit. Kurtz, 66-67). Bij die transactie, zo vervolgt Kenau, had zij in de veronderstelling verkeerd dat de stad ieder moment zou worden ontzet, ‘hetwelk, God betert, anders was gelopen’ (ibidem). Vanwege de overgave van de stad had zij Haarlem moeten verlaten, en nu merkt zij dat haar oude buren wel een schadeloosstelling hebben gekregen en zij niet. Daarom verzoekt zij ‘zeer ootmoedelijk’ om haar 250 gulden. Het is een toon die bevreemding wekt omdat het gaat om dé heldin van het Haarlemse beleg. Als beschikking op haar verzoek staat kortweg in de marge genoteerd: ‘nihil’. Kenau wendde zich hierop tot het Hof van Holland, maar zelf zou zij de afloop van de zaak niet meer meemaken. Na haar dood zetten haar dochters de strijd voort, stuk op stuk – waaronder een aanbevelingsbrief van prins Maurits – producerend om hun gelijk te bewijzen. Het Haarlemse stadsbestuur ging uiteindelijk in 1596 overstag, na hiertoe drie jaar eerder officieel door het Hof te zijn gesommeerd.

Het blijft de vraag waarom de stadsbestuurders van Haarlem al die jaren zo weigerachtig waren. Enkele documenten wijzen erop dat Kenau en haar dochters langzaam maar zeker een slechte reputatie hadden gekregen. In 1587, zo blijkt uit een notariële akte, werd Kenau op het stadhuis door iemand uitgescholden voor ‘tovenaarster’, en vlak na haar dood werden haar dochters door hun schoonzuster – de vrouw van Gerbrant – ook van kwade praktijken beschuldigd: mannen zouden bij deze vrouwen hun leven niet zeker zijn. Er moet dus iets geweest zijn dat Kenau en haar dochters in hun eigen omgeving verdacht heeft gemaakt, maar het blijft onduidelijk wat dat is geweest.

In handen van zeerovers

In juni 1588 voer Kenau zelf uit naar Noorwegen om hout in te kopen. Dat blijkt uit een brief die haar dochters in hun juridische gevecht met de stad Haarlem over de rentebrief inbrachten. Deze brief schreef Kenau op 21 juni 1588 vanaf Vlieland. Zij meldt dat zij is meegevaren omdat de schipper zijn bemanning niet mee had gekregen uit de herberg. Met deze brief wilden haar dochters bewijzen dat hun moeder hoogstwaarschijnlijk dood was. Zij lieten ook een verklaring opstellen dat hun moeder rond 23 oktober 1588 voor het laatst was gezien. Haar schip was wel teruggevonden, en dát of de waarde ervan wilden zij terug hebben. Zij waren er stellig van overtuigd dat het schip op de terugreis door zeerovers was overvallen. Uiteindelijk werden zij geloofd. Zo wijst alles erop dat Kenau, de welgestelde weduwe die naam had gemaakt als moedige ‘mannin’ van Haarlem, in 1588 de dood vond op zee.

Reputatie

De eerste geschiedschrijver die Kenaus moed bij het Haarlemse beleg roemt was Emanuel van Meteren. In zijn Belgische ofte Nederlantsche historie (1599) noemt hij haar ‘een kloeke vrouw en eerbare weduwe’ die als een man de vijand met spies, bus (: geweer) en zwaard bestreed. Zij voerde twee vrouwenvendels aan. Waarom groeide juist de Haarlemse Kenau uit tot de nationale heldin van de Tachtigjarige Oorlog? Een deel van het antwoord is ongetwijfeld gelegen in het feit dat Kenau in verscheidene verslagen die tijdens en direct na het beleg verschenen, meteen al met naam en toenaam werd vermeld als de moedigste van alle vrouwen. Het begon met de reeds genoemde Arcerius, die waarschijnlijk bevriend was met Kenaus zwager Junius. Andere auteurs van journalen over het beleg namen Arcerius’ woorden in min of meer gelijke strekking over, soms aangedikt met sterke verhalen: Kenau zou bijvoorbeeld Alva zelf de hoed van het hoofd hebben geschoten. Ook verschenen er al snel prentjes van ‘kapitein Kenau’, altijd zwaar bewapend en soms met het hoofd van een door haar gedode Spaanse legeroverste in haar hand. Deze prentjes zijn echter niet exact te dateren, zodat niet met zekerheid is vast te stellen wanneer Kenau het beeldmerk werd van de strijdbare vrouwen van Haarlem.

Sinds het verschijnen van het bovengenoemde werk van Van Meteren hoorde het verhaal van Kenaus mannenmoed tot het vaste repertoire van de Nederlandse geschiedschrijving. Pieter C. Hooft neemt in zijn Nederlandsche historiën (1642) deze beschrijving vrijwel letterlijk over, en zo doet ook de jezuiet Famianus Strada in zijn De bello Belgico (1632; geschreven rond 1602, en in het Nederlands verschenen in 1646). In De Spaensche tyrannye (1621), een vaderlandse geschiedenis voor de jeugd, wordt zelfs expliciet gesteld dat Kenau een vaste plaats in de geschiedenisboeken verdient. En inderdaad, in alle overzichten van de vaderlandse geschiedenis – tot aan De Lage Landen van Jan en Annie Romein (1934) toe – komt het optreden van Kenau steevast voor.

Ook de Haarlemmers waren hun slechte herinneringen aan Kenau kennelijk snel vergeten, want haar moed werd uitvoerig geprezen door de stadshistoricus Samuel Ampzing (1590-1632) in een gedicht dat hij opnam in zijn Beschryvinge ende lof der stad Haerlem (1628). Een Kenau-figuur moet ook hebben meegelopen in een rederijkersoptocht die vermoedelijk in 1623 in Haarlem werd georganiseerd ter herdenking van het beleg. In diezelfde tijd gaf de Haarlemse schutterij opdracht tot het vervaardigen van een schilderij van de strijdbare Kenau, gewapend met piek en zwaard. Het stuk hing als schouwstuk in de Stadsdoelen, in de zogenaamde Kenau-kamer.

Een ander teken van de roem kort na haar dood is het grote aantal bewaard gebleven portretten en parafernalia. Minstens tien geschilderde portretten van Kenau – meestal gewapend met spies, zwaard, pistool en/of kruithoorn en getooid met een erepenning op haar borst – zijn in diverse particuliere collecties getraceerd. Dit betekent dat haar verwanten zich lieten voorstaan op hun beroemde tante, oudtante, (over)grootmoeder of achternicht, en daarom een kopie lieten maken van het portret dat ze bij een ander familielid hadden zien hangen. Ook bewaarde de familie allerlei wapens die Kenau in de strijd zou hebben gevoerd.

Aan Kenau zijn in de loop der tijd talloze toneelstukken, gedichten en romans gewijd. Ze wordt daarin voorgesteld als een deugdzame vrouw, een goede moeder, een ware liefhebster van de vrijheid, kortom: een verstandige vrouw die alleen maar uit haar rol was getreden omdat ze geen keuze had gehad. Hendrik Tollens (1780-1856), Nederlands bekendste vertolker van het nationaal gevoel, maakte een lofzang op Kenau Hasselaer (1814). 

De grootste lof die Kenau ooit kreeg toegezwaaid, luidde tegelijk het einde in van haar roem. In 1854 schonk de fabrikant Thomas Wilson de stad Haarlem een historiestuk, voorstellende ‘Kenau Hasselaer en hare gezellinnen, op de wallen van Haarlem’, geschilderd door J.H. Egenberger en B. Wijnveld. Het is met zijn afmetingen van meer dan drieënhalve bij vierenhalve meter één van de grootste historiestukken van Nederland. Het doek werd aanvankelijk geprezen als een ‘blijvend gedenkteken’, maar het duurde niet lang of de kritische geluiden kregen de overhand. De belangrijkste criticus was de Haarlemse arts en oudheidkundige C. Ekama, die in 1873 een uitvoerige studie publiceerde over het beleg van Haarlem. Ekama trekt de hele overlevering van Kenau en haar vrouwenvendels in twijfel. Zijn stelling is dat het verhaal in de loop der tijd steeds meer was aangedikt. De eerste bressen in Kenaus reputatie waren geslagen. Men zag af van het plan om een standbeeld voor Kenau op te richten, ook al lag er sinds 1871 een ontwerp, en het doek van Egenberger en Wijnveld werd in 1904 uit het stadhuis verwijderd.

De genadeslag werd uitgedeeld door de Haarlemse archivaris Gerda Kurtz. In 1956 publiceerde zij Kenu Symonsdochter van Haerlem. Het hele betoog staat in dienst van de ontmythologisering: Kenau is alleen bij toeval aan ons overgeleverd als een soort ‘onbekende soldaat’ die de moed van de Haarlemse vrouwen moest symboliseren. Het meevechten van vrouwen, aldus Kurtz, was ongebruikelijk en in Kenaus geval uitsluitend gebaseerd op sensatieverhalen van vooral Duitse huursoldaten en de latere prenten van een zwaar bewapende Kenau.

Met de studie van Kurtz viel de reputatie van Kenau als de meest strijdbare verdedigster van haar stad definitief aan diggelen. Zolang er geen concrete aanwijzingen voor haar militaire optreden in de bronnen worden gevonden, zal het verhaal van ‘kapitein Kenau’ voortaan slechts als legende worden afgedaan. Of daarmee helemaal recht wordt gedaan aan de overlevering, valt te betwijfelen. Het archief van het stadsbestuur uit de jaren rond het beleg is indertijd vernietigd, dus de kans dat er zo’n aanwijzing wordt gevonden, is niet groot. Zo lijkt het erop dat Kenau zelfs wat haar reputatie betreft een ongelijke strijd moet leveren. In 2001 pleitte historica Els Kloek in haar Kenau. De heldhaftige zakenvrouw uit Haarlem ervoor de overlevering wat meer serieus te nemen: er zijn talrijke tekenen die wijzen op een deelname van vrouwen aan de verdediging van hun stad, en de sporen die Kenau heeft nagelaten, wijzen wel degelijk op het strijdbaar karakter van deze historische figuur.

 Uiteindelijk kreeg Kenau toch twee standbeelden. In 1973 werd een standbeeld van Theo Mulder geplaatst bij de Amsterdamse Poort in Haarlem –  het verbeeldt de kracht van vrouwen in het algemeen. In 2011 zorgde de aankoop door de gemeente van bronzen standbeelden van Ripperda en Kenau (elk drie meter hoog), ontworpen door de beeldhouwster Graziella Curelli, voor veel onrust in Haarlem: men vond ze niet mooi en te duur.

Dankzij het feit dat een vrouw met haar op de tanden nog altijd ‘een echte kenau’ heet, is de historische figuur Kenau nooit helemaal in de vergetelheid geraakt. Tegenwoordig wordt haar naam nog vooral als geuzennaam gebruikt. Er zijn vrouwencafé’s, zelfverdedigingscursussen voor meisjes, sportscholen voor vrouwen, een bureau ter ondersteuning van vrouwelijk ondernemerschap en een website vrouwengeschiedenis die zich ‘Kenau’ noemen. In 2014 kwam de speelfilm Kenau uit, met Monic Hendrickx in de titelrol.

Naslagwerken

Van der Aa; Kobus/De Rivecourt; Kok; Levensbeschryving; Regt; Verwoert.

Archivalia

Noord-Hollands Archief, Haarlem: ‘Extracten en transcripties…’, X-101, Kast 2 loket 24 bundel 2; Depot 44/00534 M; Register scheeps-, bijl- en custingsbrieven, ORA-Haarlem 80, en Notariële Protocollen 8, 9, 30, 33. De naam van Kenau komt ook meer dan eens voor in de Rollen van het Hof van Holland [Nationaal Archief, Den Haag]. Zie ook de verwijzingen van Kurtz (passim). Voor een vindplaats van toverijbeschuldigingen, zie Spaans (1986), 29-32.

Literatuur

  • C. Ekama, Beleg en verdediging van Haarlem in 1572 en 1573 (Haarlem 1873).
  • Jane de Iongh, ‘Kenau Simonsdochter Hasselaar’, Algemeen Handelsblad 28 en 30 april 1940.
  • Gerda H. Kurtz, Kenu Symonsdochter van Haerlem (Assen 1956).
  • Kenau: beeld en werkelijkheid. Tentoonstellingscatalogus Frans Halsmuseum Haarlem (1973).
  • M. Thierry de Bye Dólleman, Kenau Simonsdochter Hasselaer. Haar voorouders en naaste familieleden (Haarlem 1973).
  • Joke Spaans, ‘Toverij in Haarlem’, Haerlem Jaarboek (1986) 8-35.
  • Marijke Meijer Drees, ‘Vaderlandse heldinnen in belegeringstoneelstukken’, De Nieuwe Taalgids 85 (1992) 71-82.
  • Marijke Meijer Drees, ‘Kenau. De paradox van een strijdbare vrouw’, in: N.C.F. van Sas red., Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen (Amsterdam/Antwerpen 1995) 42-56.
  • W.G.M. Cerutti, Het stadhuis van Haarlem. Hart van de stad (Haarlem 2001) 431-432.
  • Els Kloek, Kenau. De heldhaftige zakenvrouw uit Haarlem (1526-1588) (Hilversum 2001).
  • Els Kloek, Kenau & Magdalena. Vrouwen in de Tachtigjarige Oorlog (Nijmegen 2014) [verschenen na publicatie van dit lemma].

Illustraties

  • Portret (detail) van Kenau Simonsdr. Hasselaer, eerste helft zeventiende eeuw, toegeschreven aan Adam Willaerts. Erboven staat (niet zichtbaar): ‘Siet hier een vrou, genamt Kenou. Vroom als een man; die taldertyt, vromelyck bestryt, den Spaensen tiran. Aetatis 47. 1573’ (Rijksmuseum Amsterdam).
  • ‘Kenau Hasselaer en hare gezellinnen, op de wallen van Haarlem’ (detail), door J.H. Egenberger en B. Wijnveld, 1854. Het stuk hing tot 1904 in de Gravenzaal van het Haarlemse stadhuis. Na enkele jaren in het Prinsenhof te hebben gehangen verdween het in 1913 naar het Frans Halsmuseum, waar het al snel in het depot terechtkwam. Een tijdlang is het in bruikleen geweest van het Legermuseum te Delft. In 1984 kwam het stuk terug in het Haarlemse stadhuis. In 1997 is het gerestaureerd. Sindsdien hangt het in de Fabriciuskamer, één van de vergaderzalen van het Haarlemse stadhuis.

Auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 116

laatst gewijzigd: 08/03/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.