Köhler, Charlotte Theresia Catharina (1892-1977)

 
English | Nederlands

KÖHLER, Charlotte Theresia Catharina (geb. Amsterdam 15-3-1892 – gest. Amsterdam 18-9-1977), toneelspeelster en voordrachtskunstenares. Dochter van Pieter Johannes Leopold Köhler (1862-1920), kelner, en Louisa Brink (1858-1945). Charlotte Köhler trouwde (1) op 14-12-1920 in Maastricht met Maria André Antoine August Defresne (1893-1961), toneelschrijver, regisseur en toneelleider. Dit huwelijk werd ontbonden op 19-6-1937 in Maastricht; (2) op 3-4-1970 in Amsterdam met Hendricus Theodorus Wijdeveld (1885-1987), architect. Beide huwelijken bleven kinderloos.

Charlotte Köhler was het vierde van de vijf kinderen van het echtpaar Köhler-Brink. Haar jeugd was armoedig en liefdeloos. Haar vader was vriendelijk maar zwak, haar moeder hard en heerszuchtig. Na de lagere school werkte ze op een hoedenatelier, waar ze haar collega’s met veel verve voorlas. Geïnspireerd door een optreden van Theo Mann-Bouwmeester zocht ze in 1908 contact met de toneeldirecteur en regisseur Willem Royaards, die de zestienjarige Köhler aannam als volontair. Na veel bijlessen kon ze naar de toneelschool, waar ze in 1917 haar diploma kreeg.

Na een reeks bijrolletjes bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel van Eduard Verkade kreeg Köhler haar eerste grotere rollen in De koopman van Venetië van Shakespeare,  Freuleken van Herman Roelvink en Pasen van August Strindberg. Naar aanleiding van laatstgenoemd optreden schreef de critica Top Naeff dat Köhler als geen ander ‘de vlam’ bezat: ze zou zowel een extatische maagd van Orléans als Kniertje in Op hoop van zegen kunnen spelen. Een doorbraak bleef echter uit en in 1920 trouwde Köhler met de toneelschrijver August Defresne. Ze zouden in 1937 scheiden, maar hebben elkaar in artistiek opzicht altijd sterk gestimuleerd. Köhler vond uiteindelijk in 1925 werk in Berlijn als filmfigurante. Ze zag er stukken van jonge schrijvers als Bertold Brecht en raakte vertrouwd met de nieuwe schrijf- en speelstijl van het expressionisme. Terug in Nederland paste ze deze techniek toe als voordrachtskunstenares en bouwde dit traditionele genre uit tot een eigentijdse vorm van solotoneel. In 1929 brak ze door met De zachtmoedige van Fjodor Dostojevski, dat ze 28 maal ‘voordroeg’. Toch bleef ze zichzelf vooral als toneelspeelster zien.

Met Defresne als regisseur kreeg Charlotte Köhler in 1929-1930 een engagement bij Albert van Dalsum en Wynand Frans, die als eersten expressionistisch toneel op de planken brachten. Ze vond bij de opeenvolgende gezelschappen van Van Dalsum een podium voor haar extatische, felle, soms geëxalteerde spel. In de jaren 1929-1940 speelde ze als ‘prima donna’ 31 rollen met Van Dalsum als vaste tegenspeler, waaronder haar belangrijkste en meest succesvolle, in stukken van auteurs als Eugene O’Neill en Luigi Pirandello. Köhler bleef daarnaast ook met haar virtuoze en nu immens populaire theatersolo’s optreden. Köhlers inkomsten uit haar solotoneel waren een belangrijke bron van ‘subsidie’ voor de toneelprojecten. Op een enkele uitzondering na werden al deze stukken geregisseerd door Defresne.  

In 1942 eindigde Köhlers loopbaan omdat ze weigerde lid te worden van de Kultuurkamer. Na de bevrijding was het gedaan met het elan van het Amsterdams Toneelgezelschap, waarin Van Dalsum en Defresne nu samenwerkten met Jo Sternheim. Köhler sloot zich als actrice aanvankelijk bij dit gezelschap aan, maar vond dat er artistiek te veel water in de wijn werd gedaan. In 1951 stapte ze over naar Het Rotterdams Toneel van Ko Arnoldi, waar ze onder meer speelde met Ko van Dijk. Vanaf 1953 legde ze zich weer toe op solotoneel. Ter gelegenheid van haar 25ste solovoorstelling, Yvette van Guy de Maupassant (1957), kreeg ze een grootse huldiging. Haar solovertolking van In het ravijn van Anton Tsjechov werd de bekroning van haar loopbaan. In 1965 zette de inmiddels 73-jarige Köhler na een hartinfarct een punt achter haar loopbaan. In 1970 hertrouwde ze met de architect H.Th. Wijdeveld. Zeven jaar later overleed Charlotte Köhler. Op 22 september 1977 werd ze gecremeerd op Driehuis-Westerveld.

Reputatie

Samen met Albert van Dalsum  en August Defresne heeft Charlotte Köhler haar stempel gedrukt op een belangrijke periode van de Nederlandse toneelgeschiedenis. Al in 1931 kreeg ze de penning van verdienste en in 1963 een ereplaquette van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecteuren. Vooraanstaande recensenten als  J.W.F. Werumeus Buning, Jeanne en Anton Koolhaas waren opgetogen over haar prestaties. Haar solovertolking van Stervend Europa van Iwan Goll werd beschreven als de ‘wanhoopskreet van een overgevoelige, waarin het is of Charlotte Köhler zichzelf uitspreekt, of alles wat daar gezegd wordt zelf doorleefd en doorleden is’. Dankzij een legaat van Charlotte Köhler reikt het Prins Bernhard Cultuurfonds sinds 1988 jaarlijks drie aanmoedigingsprijzen uit aan kunstenaars onder de 35 jaar.

 

Naslagwerken

Aardweg; BWN; Honig; Persoonlijkheden.

Archivalia

Theater Instituut Nederland, Amsterdam: Collectie-Charlotte Köhler.

Werk

Voor een overzicht van Köhlers rollen en voordrachten zie: Sterneberg, Charlotte Köhler.

Literatuur

  • J. van Schaik-Willink, De Groene Amsterdammer, 5-10-1957.
  • Bibeb, ‘Charlotte Köhler en haar eenzaamheid’, Vrij Nederland, 19-10-1957.
  • J. van Gasteren, De Telegraaf, 24-10-1960.
  • B. Hulsing, De Waarheid, 15-11-1963.
  • A. van Zachten van Buuren, Het Vrije Volk, 24-10-1964.
  • F. Sterneberg, Charlotte Köhler ‘Klank en weerklank’ (Zutphen 1977).

Illustratie

Portretfoto, door Wiel van der Randen, 1937 (Nationaal Archief / Spaarnestad Photo).

Auteur: Redactie (dit lemma is o.a. gebaseerd op het BWN-lemma van F. Sterneberg)

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 874

laatst gewijzigd: 10/10/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.