Laeck, Maria van der (ca. 1638-vóór 1664)

 
English | Nederlands

LAECK, Maria van der (geb. Den Haag ca. 1638 – gest. Den Haag na 28-7-1663 / vóór 7-4-1664), schilderes. Dochter van Reynier van der Laeck (1615/20-1647/48), landschap-, historie- en stillevenschilder, en Beatrix de Backere (gest. 1676). Maria van der Laeck bleef ongehuwd.

De ouders van Maria van der Laeck, de schilder Reynier van der Laeck en Beatrix de Backere, trouwden in mei 1637. Zoals blijkt uit de doopboeken van de Haagse Grote Kerk kregen zij tussen november 1639 en juli 1648 vijf zoons. Hun enige dochter, Maria, is niet in de doopboeken terug te vinden. Gezien de geboortedata van haar broers, en enkele data uit het latere leven van Maria, is het echter het meest waarschijnlijk dat zij rond 1638 als oudste werd geboren.

Over Maria van der Laeck is weinig bekend. Het is aannemelijk dat haar vader, vooral bekend als landschapschilder, haar leermeester was. Pieter Terwesten heeft haar in zijn Register […] der Kunst-Confrerie Kamer van Pictura opgenomen als een van de leden van dit Haagse schildersgenootschap, maar Maria lijkt niet echt professioneel als schilderes actief te zijn geweest. Haar werk komt niet voor in oude boedelinventarissen of veilinglijsten – hoewel vermeldingen van stukken door ‘Van der Laeck’ strikt genomen natuurlijk ook naar Maria kunnen verwijzen – en er zijn voorzover bekend geen schilderijen van haar hand bewaard. Vaststaat dat zij in ieder geval mythologische scènes schilderde, zoals haar vader ook wel deed, want op 28 juli 1663 leverde haar moeder ‘een stukje schilderij representerende een nimfje met een boogje en pijl in de hand, geschilderd door Maria van der Laeck’ af bij de Confrerie om het daar te laten verkopen (Terwesten, 22). Daarnaast wordt in 1676 in de nalatenschap van haar moeder ‘Een conterfeitsel [portret] van een jonge meisjes tronie geschilderd door Maria van der Laeck’ genoemd (Bredius 2, 731).

Nog enkele malen duikt de naam van Maria van der Laeck op in oude bronnen. Zo kocht ‘juffrouw’ Van der Laeck in april 1662 op een Haagse veiling 27 prenten van Rembrandt. De prenten waren afkomstig uit de nalatenschap van haar oom Johan de Backere – Maria’s moeder was een van zijn erfgenamen. Uit een notariële akte blijkt dat Beatrix haar dochter een paar weken later allerlei goederen uit die nalatenschap zou schenken.

Maria van der Laeck overleed jong. Ook deze informatie wordt geleverd door Terwestens Register. Hij schrijft dat het genoemde schilderij van de nimf met pijl en boog: ‘mits der zelver overlijden door regenten den 7. april 1664 op verzoek van en aan haar moeder weder teruggegeven is’ (Terwesten, 22). Maria zal dus niet lang voor 7 april 1664 gestorven zijn. Dit maakt duidelijk dat zij niet de maakster kan zijn geweest van twee portretten in Dessau, zoals lange tijd werd beweerd, aangezien deze vele jaren later zijn geschilderd.

Naslagwerken

Van der Aa; Kramm; Lexicon Noord-Nederlandse kunstenaressen; Petteys; Wurzbach.

Archivalia

  • Haags Gemeentearchief: Doopboeken Grote Kerk, Kerkelijk Register, inv. nrs. 1, fol. 79, 102v; 2, fol. 9v, 69, 155 [doop broers] Archief Confrerie Pictura en Tekenacademie.
  • P. Terwesten, Register off aanteekeninge zo van de deekens, hoofdluijden en secretarissen der kunst-confrerie kamer van Pictura, ongepubl. manuscript (1776) 22 [fotokopie in Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag].
  • Zie verder Obreen, Hofstede de Groot, Bredius.

Literatuur

  • F.D.O. Obreen, Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis: verzameling van meerendeels onuitgegeven berichten en mededeelingen betreffende Nederlandsche schilders, plaatsnijders, beeldhouwers, bouwmeesters deel 2 (Rotterdam 1879-1880) 78, 91; 4 (Rotterdam 1881-1882) 134; 5 (Rotterdam 1882-1883) 155.
  • C. Hofstede de Groot, Die Urkunden über Rembrandt (1575-1721) (Den Haag 1906) 297.
  • A. Bredius, Künstler-Inventare, deel 2 (Den Haag 1916) 729-731, 933-934.
  • Ch. Dumas, Haagse stadsgezichten 1550-1800. Topografische schilderijen van het Haags Historisch Museum (Den Haag/Zwolle 1991) 518-519.
  • E. Buijsen e.a., Haagse schilders in de Gouden Eeuw. Het Hoogsteder lexicon van alle schilders werkzaam in Den Haag 1600-1700 (Den Haag 1998) 322.

Redactie

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.