Leuningen, Machteld Aelbrechtsdr. van (ca. 1580-1662)

 
English | Nederlands

LEUNINGEN, Machteld Aelbrechtsdr. van, vooral bekend als Machteld of Weduwe van Wouw (geb. Delft ca. 1580 – gest. Den Haag 14-8-1662), landsdrukker en uitgeefster. Dochter van Aelbrecht Hendricksz. van Leuningen (ca. 1545-1613), landsdrukker, boekhandelaar en burgemeester van Den Haag, en Agniesgen Bruynen Caesarsdr. (gest. 1612), regentes van het Haagse burgerweeshuis. Machteld van Leuningen trouwde in 1601 met Hillebrant Jacobsz. van Wouw (1577-1622), landsdrukker. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 1 zoon geboren.

Van jongs af aan moet Machteld van Leuningen gewend zijn geweest aan stapels papier en boeken, geurende inkt, matrijzen en drukpersen. Haar moeder, Agniesgen Caesarsdr., was de weduwe van de Delftse boekdrukker Harmen Schinckel, die in 1568 vanwege hervormingsgezinde publicaties de doodstraf kreeg – hij werd onthoofd. Haar vader, Aelbrecht Heyndricksz. van Leuningen en afkomstig uit Leiden, woonde vanaf 1569 in Delft. In 1582 was hij daar werkzaam als landsdrukker en vanaf 1590 ook als vaste drukker van de Staten-Generaal. Machteld moet daarom in Delft zijn geboren en daar een groot deel van haar kinderjaren hebben doorgebracht. Zij groeide op in een gezin met zes dochters, van wie vermoedelijk ook enkelen uit het eerste huwelijk van haar moeder.

Landsdrukkerij

Toen de regeringsinstellingen in 1591 naar Den Haag verhuisden, ging het gezin Van Leuningen mee. Machtelds vader zette er zijn landsdrukkerij voort en combineerde deze bezigheden met een boekhandel en hoge lokale bestuursfuncties (vroedschap, schepen, burgemeester). Zijn bedrijf was vanaf 1599 gevestigd aan de zuidkant van de Groenmarkt. In 1601 trouwde Machteld van Leuningen met Hillebrant van Wouw, een Haagse burgemeesterszoon. Het jonge paar trok in bij de landsdrukkerij, waar Hillebrant ook ging werken en na vier jaar de taken van Machtelds vader overnam. In 1618 werd Hillebrant van Wouw ziek en wilde hij dat zijn echtgenote en overige erfgenamen hem zouden opvolgen als landsdrukker. Hiertoe kreeg hij op 3 mei 1618 bij provisie toestemming van de Staten van Holland en een dag later van de Staten-Generaal. In de praktijk was Machteld van Wouw hiermee gemachtigd alle werkzaamheden over te nemen. Na het overlijden van haar man op 21 maart 1622 kwam zij als weduwe aan het roer te staan van de landsdrukkerij.

De weduwe en erfgenamen van wijlen Hillebrant Jacobsz. van Wouw drukten sindsdien alle officiële overheidsuitgaven. Tussen 1625 en 1650 waren dat er in opdracht van de algemene en Hollandse Staten ruim driehonderd. Daarnaast verdiende Machteld Aelbrechtsdr. van Wouw aan de verkoop van pennen, papier, almanakken, inkt en schrijfgerei, onder meer aan de Staten-Generaal en het Hof van Holland. Tussen 1633 en 1650 bracht zij voor deze kantoorartikelen ruim drieduizend gulden in rekening; onduidelijk is hoeveel winst ze daarop maakte. Ten slotte was de firma Van Wouw ook nog eens ‘ordinaris’ drukker van het stadhouderlijk hof en leverancier van kantoorartikelen aan de Haagse magistraat.

Weinig is bekend over het feitelijke functioneren van de firma Van Wouw, zoals over de taakverdeling tussen de weduwe en haar zoon Hillebrant, die ongetwijfeld een grote rol heeft gespeeld. Uit een notariële akte blijkt dat ook de Haagse boekhandelaar Barent Langenes bij het bedrijf betrokken was. De weduwe heeft zich persoonlijk met verschillende zaken ingelaten. Enig zicht op haar manier van zakendoen is te krijgen dankzij haar betrokkenheid bij de Duitse papiercompagnie. Machteld van Wouw had geïnvesteerd in deze groothandel van de Amsterdamse familie Van Lockhorst, waar zij als een van de grootste klanten papier betrok. Rond 1630 trok zij zich echter terug als geldschieter, waarschijnlijk vanwege de hachelijke financiële situatie van de compagnie. De weduwe eiste inzage in de administratie en weigerde obligaties te tekenen. Met deze prudentie onderscheidde zij zich van de andere compagnons, want de papiercompagnie liep uit op een geweldig fiasco (Voorn, 23-26).

Machteld van Wouw bemoeide zich niet alleen met inkoop van papier, maar ook met acquisitie van nieuwe uitgaven en auteurs. Zo overlegde zij in 1628 met de antiquaar Petrus Scriverius over een nieuwe editie van de Rijmkroniek van Melis Stoke en een geschiedenis van het jachtrecht in Holland. De auteur beloofde aan de slag te zullen gaan met de tekstbewerking, maar kwam nooit met zijn kopij, waarop Van Wouw de samenwerking staakte (Tuynman, 91-96). Beter ging het met de uitgeefplannen voor Hugo de Groots Inleydinge tot de Hollantsche rechtsgeleertheit. Hoewel hiervoor geen octrooi van de overheid werd verkregen, wist Van Wouw de concurrentie voor te blijven: in 1631 bracht zij de eerste editie uit. Het werd een succes, want nog in hetzelfde jaar verschenen vier herdrukken. Toen er ook uitgaven verschenen van andere drukkers, bracht de weduwe een goedkope en verbeterde versie uit in een gotische letter, die minder papier vereiste (Fruin, 26-27).

Voor andere publicaties verkreeg Van Wouw wel octrooi van de overheid. Hiervan kon een preventieve werking uitgaan, met name nuttig bij roofdrukken van bestsellers. Net als andere uitgevers schrok ze er niet voor terug om concurrerende drukkers aan te geven zodra zij haar privileges schonden. Hierbij ging het zowel om het nadrukken van staatsstukken als om roofdrukken van geoctrooieerde boeken. Zo klaagde zij in 1637 bij de Staten-Generaal over een Haagse drukker die een plakkaat had nagedrukt. Erg veel haalde haar protest overigens niet uit, want de overheid had weinig middelen om de roofdrukkers aan te pakken.

De Statenbijbel

In 1637 verwierf Machteld van Wouw het octrooi voor de Statenbijbel. De exclusieve rechten waren via de bijbelvertalers in handen gekomen van de stad Leiden, die deze voor drieduizend gulden aan haar doorverkocht. Een groep Amsterdamse bijbeldrukkers voelde zich gepasseerd en bracht roofdrukken op de markt, hiertoe zelfs aangemoedigd door de magistraat van Amsterdam. Opnieuw haalde protest van Van Wouw niets uit en moest zij accepteren dat slechts een minderheid van de verschenen Statenbijbels van haar uitgeverij afkomstig waren (De la Fontaine Verwey, 88-98).

Ondanks de tegenvallende winst op de uitgave van de Statenbijbel was Van Wouw zakelijk succesvol. In 1627 was haar vermogen nog getaxeerd op 52.000 gulden, maar in 1654 behoorde zij tot de rijkste inwoners van Den Haag, met een geschat bezit van 225.000 gulden. Daarnaast was ze eigenaar van verschillende huizen en landerijen, zoals 14,5 morgen land en de boerderij Vrederust in de Uithofpolder buiten Den Haag. Hier heeft zij rond 1638 tijdelijk ook gewoond met haar pachter (Herpel, 19-23). Samen met de echtgenoot van haar dochter Sophia kocht Van Wouw ook de boerderij Hodenpijl bij Schipluiden, die zij liet ombouwen tot buitenhuis.

In 1654 verlengden de Staten-Generaal de nog altijd ‘voorlopige’ aanstelling van Machteld van Wouw als landsdrukker met zeven jaar. Een jaar later lijkt haar zoon Hillebrant de leveranties aan de Haagse magistraat te hebben overgenomen: haar naam komt dan niet meer voor in een besluit hierover. Behalve het eerste deel van het Groot placaetboek (1658) zijn er sindsdien ook nauwelijks nieuwe titels bijgekomen, buiten de officiële statenpublicaties. Op 14 augustus 1662 stierf Machteld van Wouw en twee weken later werd haar zoon Hillebrant aangesteld als haar opvolger in de drukkerij. Lang heeft hij het bedrijf niet voortgezet: na zeven jaar gaf hij er de brui aan.

Reputatie

Bijna veertig jaar lang, tussen 1622 en 1662, was Machteld van Wouw de enige vrouwelijke landsdrukker. Haar bedrijf had een monopoliepositie op het drukken van alle officiële overheidspublicaties voor de regeringsinstanties in Den Haag. Daarnaast leverde zij kantoorbenodigdheden en wist zij het felbegeerde drukkersprivilege op de Statenbijbel te verwerven. Al deze werkzaamheden hebben haar veel geld, jaloezie en een zekere faam opgeleverd: haar naam prijkt op talloze pamfletten, plakkaten en andere publicaties. De ‘machtige weduwe’, zoals De la Fontaine Verwey haar noemt, was een daadkrachtige zakenvrouw in een door mannen gedomineerde sector. Er is nog veel onduidelijk over de bedrijfsvoering, maar vast staat dat zij persoonlijk optrad bij bedrijfszaken als het verwerven en beschermen van octrooien en het onderhouden van contacten met leveranciers en soms onwillige auteurs. Kossmanns suggestie dat er buiten Machteld van Wouw een ‘krachtige leidende hand’ in de firma moet zijn geweest, is in feite nergens op gebaseerd (Kossmann, 454).

Literatuur

  • E. van Someren Brand, ‘Van Leuningen’, De Navorscher (1888) 117-118.
  • R. Fruin, ‘Hugo de Groot’s Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid’, in: Idem, Verspreide geschriften, deel 8 (Den Haag 1903) 10-32, aldaar 23-29.
  • E.F. Kossmann, De boekhandel te ’s-Gravenhage tot het eind van de 18de eeuw (Den Haag 1937) 451-457.
  • Maarten Schneider, De voorgeschiedenis van de ‘Algemeene landsdrukkerij’ (Leiden 1939) 31-47.
  • J.C. Herpel, ‘De boerderij Vrederust aan de Lozerlaan’, Jaarboekje Die Haghe (1959) 1-34 aldaar 20-23.
  • Henk Voorn, Uit de oudste geschiedenis van de Amsterdamse papierhandel (Amsterdam 1967) 23-26.
  • H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek, deel 2 (Amsterdam 1976) 89-98.
  • H.P. Fölting, De vroedschap van ’s-Gravenhage 1572-1795 (Pijnacker 1985) 28-29, 52-53.
  • Pierre Tuynman, ‘Two history books’, Quaerendo 27 (1997) 77-112.
  • Sandra Langereis, Geschiedenis als ambacht: oudheidkunde in de Gouden Eeuw. Arnoldus Buchelius en Petrus Scriverius (Hilversum 2001) 139, 142-143.
  • Marika Keblusek, Boeken in de Hofstad: Haagse boekcultuur in de Gouden Eeuw (Hilversum 1997) 56-57, 91.

Illustratie

Titelpagina van de bij Weduwe van Wouw gedrukte Statenbijbel, 1637 (UB, UvA).

Auteur: Maarten Hell

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 198

laatst gewijzigd: 11/06/2015

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.