Lubbertsdr., Judith (1601-na 1649)

 
English | Nederlands

LUBBERTSDR., Judith (geb. Amsterdam 21-12-1601 – gest. na 1649), doopsgezind dichteres die zich bekeerde tot het katholicisme, klopzuster. Dochter van Lubbert Esiens (ca. 1569-1622/1629), korenzetter, en Ael Jansdr. (ca. 1568-voor 1629). Judith Lubbertsdr.ging op 18-1-1629 in Amsterdam in ondertrouw met Jan Philipsz. Schabaelje (1592-1656), stichtelijk schrijver, leraar en boekverkoper. Het is niet zeker of dit huwelijk ooit is voltrokken.

Judith Lubbertsdr. werd geboren als derde kind en oudste dochter van Lubbert Esiens en Aal Jansdr. Er werden na haar nog minstens twee dochters geboren. Haar vader was afkomstig uit Wijhe bij Deventer, en was lid van de Waterlandse gemeente der doopsgezinden. Bij zijn huwelijk in 1591 met de Amsterdamse Aal Jansdr. woonde hij in Amsterdam. Zijn beroep was korenzetter en hij was niet onbemiddeld: in 1607 en 1608 deed hij schenkingen aan de Waterlandse gemeente en in 1621 woonde het gezin aan de Herengracht. Judith Lubbertsdr. zou naam maken als dichteres van geestelijke liederen. Ze droeg bij aan diverse – anonieme – liedbundels, en in 1649 publiceerde zij haar bundel Der lijden vreucht, die ook een korte autobiografie bevat.

Wedergeboorte, huwelijk en bekering

 

Blijkens het lidmatenboek van de Waterlandse gemeente in Amsterdam werd Judith op 7 februari 1618 gedoopt (Wijnman, 50). Ze was toen zestien jaar oud. Rond die tijd moet ze zich hebben aangesloten bij de Vredestadsburgers,  een mystiek-spiritualistische hervormingsbeweging binnen de Waterlandse gemeente. In Hanssijtsche menniste gheestdrijveren (1627) hekelt de doopsgezinde pamflettist Jan Theunisz. de ‘geestdrijverij’ van de groep. Als voorbeeld van de séances die in deze groep werden gepraktiseerd, beschrijft hij de ‘wedergeboorte’ van Judith Lubbertsdr. die ooit – hij geeft geen jaar – zou hebben plaatsgevonden. Deze zuster, van beroep kousenstopster, lag doodziek te bed toen leraar-dichter Cornelis Laakhuysen voorspelde dat er die nacht een wonder zou gebeuren. Drie jongedochters waakten bij haar. Judith hield haar ogen stijf dicht en bewoog niet, aldus Jan Theunisz., maar toen Laakhuizen kwam kijken, zei Judith: ‘ach, daar komt de geest weer tot mij, nu ben ik wedergeboren’ (Jan Theunisz., 31). Laakhuizen stelde vast dat er een wonder was gebeurd, al hadden de waaksters niets bijzonders gezien. Wel was de patient de volgende dag plotseling helemaal gezond. Het is vanwege deze passage dat Judith Lubbertsdr. bekend staat als eenvoudige kousenstopster. Of dat helemaal met de werkelijkheid overeenkomt, is de vraag: Jan Theunisz. heeft de kwalificatie waarschijnlijk denigrerend bedoeld, en Judiths vader was redelijk welgesteld.

In 1628 verhuisde Judith Lubbertsdr. naar Alkmaar, waar ze introk bij haar zus Elsgie en waar sinds 1624 de doopsgezinde leraar-dichter Jan Philipsz. Schabaelje woonde. Met hem ging Judith Lubbertsdr. op 18 januari 1629 in Amsterdam in ondertrouw. Het huwelijk is óf nooit gesloten (Wijnman), óf van bijzonder korte duur geweest (Visser). Judith Lubbertsdr. zelf zwijgt in haar autobiografie over het huwelijk; ze meldt slechts dat zij elf jaar na haar doop ‘uit de gemeente raakte door een schikking van God’ (Der lijden vreucht, 98). Volgens de kerkhistoricus Piet Visser was Judith hoogstwaarschijnlijk zwanger. Er gingen geruchten dat Schabaelje zijn dienstmeid had bezwangerd, en in 1630 werd hij als voorganger geschorst. Hij moet dus in opspraak zijn geweest. Een voorhuwelijkse zwangerschap zou ook verklaren waarom zij niet in Alkmaar, maar in het verre Amsterdam in ondertrouw zijn gegaan. Opmerkelijk is het minnelied dat in het Gheestelijck bloem-hofken is opgenomen en dat het acrostichon IUID[I]TH LUBBERTS bevat, en vermoedelijk geschreven is door Schabaelje: een gedicht vol erotische verwijzingen (Visser 1, 77; Gheestelijck bloem-hofken, 224-233). Erotiek en mystiek, aldus Visser, sluiten elkaar geenszins uit (Visser 2, 24).

Hoe het ook zij, op 18 oktober 1630 legateerde Jan Schabaelje zeshonderd gulden aan Judith Lubbertsdr., woonachtig in Alkmaar, maar op 1 juni 1632 liet hij bij codicil haar naam uit zijn testament schrappen. De reden hiervoor moet geweest zijn dat Judith zich intussen tot het katholicisme had bekeerd. Op 1 oktober 1632 liet zij zich in Amsterdam katholiek dopen, op 7 september 1633 trad zij toe tot de regel van Franciscus, en op 11 oktober 1635 ontving zij het vormsel. Waarschijnlijk heeft zij de rest van haar leven in Amsterdam gewoond en gewerkt als klopje. Haar sterfdatum en -plaats zijn niet bekend.

Werk en reputatie

De deskundigen zijn het erover eens dat Judith Lubbertsdr. de mooiste mystieke lyriek in haar doopsgezinde tijd heeft geschreven: geestelijke liedjes, vergelijkbaar met die van de zestiende-eeuwse doopsgezinde dichteressen Vrou Gerrits en Soetgen Gerrits. Haar vroegste werk is – anoniem – opgenomen in het Geestelijck kruydt-hofken (1629), dat overigens pas in 1631 verscheen. Het was een ‘scheilied’, waarschijnlijk geschreven toen zij naar Alkmaar verhuisde. In latere doopsgezinde liedbundels bleef werk van haar hand opgenomen worden, ook nadat zij tot het katholicisme was overgegaan. Dankzij de bundeling van haar liederen in 1649 werd een deel van haar werk identificeerbaar. Haar zinspreuk, 'Liefde [o]verwint’, staat prominent op de titelpagina, en de titelgravure laat de schijfster zien als Maria Magdalena: ze knielt voor Jezus, die haar verschijnt in de gedaante van de tuinman. Een voorbeeld: ‘Gij kunt o Heer alleen/ Mijn ziel verzaden/ Buiten U en is geen/ Die kan ontladen/ Mijn geest die zucht tot U met zoet verlangen/ En daarom is het oog/ Gestadig naar omhoog/ Van Ut te ontvangen’ (6).

De dichter Jan Zoet wijdde twee gedichten aan Judith Lubbertsdr., die hij prijst om haar vroomheid, deugd en jeugdigheid: ‘Vrouw Judith, voorbeeld van de deugd,/ die in uwe ouderdom een jeugd/ vertoont, vol blos en geur’ge bloemen,/ gevlochten aan de rozenkrans,/ om ’t maagd’lijk hoofd, zo rijk van glans/ dat ieder u moet heilig noemen’ (gecit. bij Cordes, 293). Het is niet duidelijk of Zoets woorden spottend of bewonderend begrepen moeten worden. De opvatting van Wijnman dat Zoet deze gedichten rond 1665 heeft geschreven, wordt niet door biograaf Cordes ondersteund.

Al werd haar werk nog veel herdrukt in vrome liedbundels, toch raakte de dichteres Judith Lubbertsdr. in de vergetelheid. Pas na 1912, toen D.F. Scheurleer haar bundel Der lijden vreucht noemde in zijn bibiografie Nederlandsche liedboeken, kon zij worden herontdekt. In 1937 wijdde H.F. Wijnman een lemma aan haar in het laatste deel van het NNBW en in 1938 publiceerde hij een uitvoerig overzichtsartikel over haar. Wijnman prijst haar lyriek vanwege de ‘roerende eenvoud’. De autobiografie en een van haar gedichten zijn opgenomen in de Lauwerkrans en ze wordt genoemd in de twee belangrijkste, recent verschenen overzichtswerken van de zeventiende eeuw: 1650. Bevochten eendracht (1999) en Een nieuw vaderland voor de muzen (2008).  Hoe vroom en mystiek ook, het werk van Judith Lubbertsdr. behoort tegenwoordig bij de literaire canon.

Naslagwerken

Lauwerkrans; Mennonite encyclopedia; NNBW.

Publicaties

  • Iudith Lubbers, Der lijden vreucht, inhoudende, eenighe geestelijcke liedekens: Onder ’t advijs, van Liefd’ verwint (Amsterdam 1649) [ws. is dit een tweede of derde druk].
Gedichten van Judith Lubbertsdr. zijn onder andere opgenomen in:

  • Gheestelijck kruydt-hofken (De Rijp 1629) [met herdrukken].
  • Rijper liedtboexken (De Rijp 1624) [met herdrukken].
  • Gheestelijck bloem-hofken (Haarlem 1637).
  • Claes Claesz. Stapel, Het lusthof der zielen (Hoorn 1681) [met herdrukken].
Voor een overzicht van haar liederen, zie Wijnman, 77-78, en voor een aanvulling, zie Visser, deel 1, 76.

Literatuur

  • Jan Theunisz., Der hanssijtsche menniste gheestdrijveren historie (z.p. [Amsterdam] 1627) 31.
  • Jan Zoet, D’uitsteekenste digt-kunstige werkken (Amsterdam 1675) 219.
  • D.F. Scheurleer, Nederlandsche liedboeken. Lijst der in Nederland tot het jaar 1800 uitgegeven liedboeken, 2 delen (Den Haag 1912-1923).
  • H.F. Wijnman, ‘Judith Lubberts, een Amsterdamsche dichteres uit de 17e eeuw’, Jaarboek Amstelodamum 35 (1938) 41-79 [met een – inmiddels onvolledig gebleken – overzicht van haar werk].
  • Piet Visser, Broeders in de geest. De doopsgezinde bijdragen van Dierick en Jan Philipsz. Schabaelje tot de Nederlandse stichtelijke literatuur in de zeventiende eeuw, 2 delen (Deventer 1988).
  • Willem Frijhoff en Marijke Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 1999) 11, 544.
  • R. Cordes, Jan Zoet, Amsterdammer 1609-1674. Leven en werk van een kleurrijk schrijver (Hilversum 2008) 292-293.
  • Karel Porteman en Mieke Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1560-1700 (Amsterdam 2008) 471-472.

Illustratie

Titelpagina Der lijden vreucht (1649).

Auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 236

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.