© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Jannie van der Kloet, Malen, Jetske Reinou van der, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Malen [13/01/2014]
MALEN, Jetske Reinou van der (ged. Leeuwarden 23-10-1681 – gest. Leeuwarden 9-3-1752), dichteres. Dochter van Michael van der Malen (1646-1691), advocaat, en Rixt de Horn (1662-1731). Jetske Reinou van der Malen bleef ongehuwd.
Jetske Reinou (of Renuke) van der Malen was de oudste dochter van Michael van der Malen en Rixt(ie) de Horn. Hoewel alle naslagwerken het jaar 1687 als geboortejaar vermelden, blijkt uit de DTB-gegevens van het Historisch Centrum Leeuwarden dat haar doopdatum 23 oktober 1681 was. Het gezin Van der Malen telde naast Jetske Reinou nog vijf kinderen, van wie er drie al op jonge leeftijd stierven. Over het leven van de dichteres is niet veel meer bekend dan dat ze uit een zeer welvarende familie kwam. Michael van der Malen was advocaat van het Hof van Friesland, president van het Fries-Nassausch Krijgsgericht en van 1686 tot 1689 schepen van Leeuwarden. Hij overleed in augustus 1691. Haar moeder hertrouwde in 1694 met Johannes Hemsterhuis. In 1704 werd Hemsterhuis benoemd tot hoogleraar geneeskunde in Franeker, waar het gezin naartoe verhuisde. Echter niet voor lang, want na de dood van haar stiefvader in 1706 keerde Jetske Reinou in 1707 met haar moeder en waarschijnlijk haar twee zusters terug naar de hoofdstad van Friesland.
In 1709 verscheen voor het eerst een gedicht van Van der Malen in druk: Eerepalmen gestrooyd voor de doorlugtigsten vorst en heere Johan Willem Friso, prince van Oranje en Nassau. In een voorrede tot de ‘Bescheiden en dichtkundige lezer’ verklaart de dichteres dat ze het gedicht twee maanden voor het in druk verscheen in handschrift aan de prins heeft overhandigd, maar dat het inmiddels vaak met allerlei fouten is overgeschreven. Daarom voelde ze zich genoodzaakt het vers in gedrukte vorm te laten uitgeven, hoewel ze dat eigenlijk nooit van plan was geweest. Hierna volgden nog twee politieke gelegenheidsgedichten, één op het verongelukken van Johan Willem Friso in 1711 en één op de in 1713 in Utrecht gesloten vrede. In 1722 verscheen een gedicht ter nagedachtenis van François Halma, uitgever te Leeuwarden.
Deze los uitgegeven gedichten zijn ook opgenomen in de in 1728 verschenen bundel Zede-, mengel- en lykgedichten, een boekwerk met 55 verzen en een aantal gravures. De oudste datering daarin is 1702, maar het vers op haar negentiende verjaardag zal ze waarschijnlijk rond die verjaardag, dus in 1700 hebben geschreven. In het gedicht verwijst ze naar haar belijdenis in 1699 en haar deelname aan het Heilig Avondmaal. De bundel is opgedragen aan verschillende predikanten in Leeuwarden en de auteur verklaart opnieuw dat het niet haar bedoeling was deze gedichten te bundelen, maar dat ze op aandrang van haar vrienden had besloten de zededichten (21) te laten drukken. Later voegde ze er de lijkdichten (27) aan toe en blijkens haar voorrede had ze ‘nog, terwijl ’t al op de pers lag’ de mengeldichten erbij gedaan. Het laatste gedicht in de bundel dateert uit 1727.
Uit de inhoud van haar gedichten is enigszins af te leiden in welke kringen Van der Malen zich bewoog. Allereerst lijken de opdracht aan de plaatselijke predikanten en de zededichten erop te wijzen dat zij in piëtistische kring verkeerde. Tussen 1710 en 1740 kende Leeuwarden een bloei in stichtelijke poëzie van met name vrouwen, zoals het werk van Van der Malen en van de predikantsvrouwen Allegunda Ilberi en Magdalena Pollius laat zien. Eenzelfde soort stichtelijke poëzie schreef Aurelia Zwartte, een dichteres die in haar verzen verschillende keren vol bewondering verwijst naar Van der Malen.
Daarnaast blijkt uit haar lijkdichten dat Van der Malen vriendschappelijke banden onderhield met vooraanstaande Friese families als de Hubers en de Van Sytzama’s. Daarin, en in het gedicht ‘Zedebaak’, spreekt ze van wandelingen op Beslingastate, het verblijf van de Van Sytzama’s in Friens (bij Grouw). In die gedichten noemt ze ook Tjerksma, ‘De Hofstede alwaar de Dichtster ’s somers haar verblijf heeft’. Die hofstede zou in dezelfde streek onder Roordahuizum gelegen hebben en was wellicht eigendom van haar zuster Eelckien en haar man.
Er zijn geen gedichten van Van der Malen van na 1727 bekend en mede daardoor blijft het leven van deze dichteres grotendeels in nevelen gehuld. Jetske Reinou van der Malen overleed op 9 maart 1752 in Leeuwarden aan het Droevendal en werd op 17 maart begraven in de Grote of Jacobijner Kerk.
Naslagwerken
Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Ter Laan; Lauwerkrans; NNBW; Regt; Verwoert; Te Winkel; Witsen Geysbeek.
Archivalia
Historisch Centrum Leeuwarden [o.a. een handgeschreven fragment-genealogie Van der Malen van W.Ph. Veeren uit 1954].Werk
- Jetske Reinou van der Malen, Eerepalmen gestrooyd voor de doorlugtigsten vorst en heere Johan Willem Friso, prince van Oranje en Nassau (Leeuwarden 1709).
- Jetske Reynou van der Malen, Treurig gesprek tusschen een vreemdeling en een Fries, over het onuytdrukkelyk-deerlyk en alderdroevigst verongelukken van den doorlugtigsten vorst en heere Johan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau (Leeuwarden 1711).
- Jetske Reinou van der Malen, Olyfkrans, gevlochten op Nederlands plegtiglyke dank- en vreugdedag over de langgewenschte vrede; gesloten binnen Utrecht den 11. april des jaars 1713 (Leeuwarden 1713).
- Jetske Reinou van der Malen, Cypres-krans, gevlochten ter nagedachtenisse van den vermaarden en dichtkundigen heer François Halma (Leeuwarden 1722).
- De vrientschap op den troon (Leeuwarden 1724) [handschrift bij Tresoar Leeuwarden, sign. Hs. 1636, 1b, 32,3].
- Lykgedicht over het afsterven van de weledele juffer mejuffrouw Elisabeth Hillema van Bouricius (Leeuwarden 1727) [handschrift bij Tresoar Leeuwarden, sign. Hs. 1636, 1b, 32,4].
- Jetske Reinou van der Malen, Zede-, mengel- en lykgedichten (Leeuwarden 1728).
- Jeronimo de Vries, Proeve eener geschiedenis der Nederduitsche dichtkunde, deel 2 (Amsterdam 1810) 107-110.
Literatuur
- S.I. von Wolzogen Kühr, De Nederlandse vrouw in de eerste helft van de achttiende eeuw (Leiden 1914), 148-149.
- G.A. Wumkes, ‘Jetske Reinou van der Malen`s Dichtwirk’, in: Idem, Paden fen Frysllân samle opstellen: I, oant 1800 (Bolsward 1932) 397-402.
- A. de Jeu, ’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000).
- Ph.H. Breuker, ‘Calvinisten tussen overheid en kerk’, in: S. Groenveld, J.J. Huizinga en Y.B. Kuiper red., Nassau uit de schaduw van Oranje (Franeker 2003) 89-99.
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.