© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Anna de Haas, Petit, Maria, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/MariaPetit [13/01/2014]
PETIT, Maria (geb. Harderwijk? ca. 1661 – gest. tussen 1718 en 10-1722), toneelspeelster. Dochter van Jean Baptiste Petit (gest. 1680) en Beatrix Rocataliata (gest. 1687). Maria Petit trouwde (1) op 4-1-1682 in Amsterdam met Harmanus Pietersz. Brinkhuijsen (1650-1695), toneelspeler en slotenmaker; (2) op 17-9-1706 in Amsterdam met Eldert Ossenhuis (gest. 1713), tapper. Uit huwelijk (1) werden 7 dochters en 5 zoons geboren, van wie ten minste 3 zoons kort na de geboorte overleden; huwelijk (2) bleef kinderloos.
De ouders van Maria Petit kwamen eind 1662 naar Amsterdam, waar zij zich bij de Waalse kerk aanmeldden met een attestatie van Harderwijk. Weliswaar is tot nu toe geen concreet bewijs gevonden dat Maria de dochter was van Jean Baptiste Petit(jean) en Beatrix Rocataliata, maar het is meer dan waarschijnlijk. Ook is onbekend of haar ouders uit de toneelwereld kwamen. Toch is een band met het theater aannemelijk, aangezien het gezin alle kenmerken vertoont van een toneelfamilie. Behalve Maria gingen namelijk ook twee van haar zusters, Catharina en Isabella, en haar broer Jan (1653-voor juli 1725) aan het toneel. Haar jongste zuster, Ester (1667-1686?), overleed waarschijnlijk al op haar negentiende.
Maria Petit stond vermoedelijk al jong op de planken. In 1678 was zij geëngageerd bij de Amsterdamse Schouwburg tegen een speelloon van tweeënhalve gulden. In september en oktober van dat jaar moet zij 34 maal zijn opgetreden, maar het is onbekend in welke rollen of in welke stukken. In 1680 was haar speelloon verdubbeld. Wellicht woonde zij met haar zuster Catharina en hun beider echtgenoten en kinderen in 1687 tezamen in één huis. In mei van dat jaar werden zij allen, plus Isabella Petit en enkele andere acteurs en actrices op staande voet ontslagen. Mogelijk had dit te maken met wanbeheer bij de schouwburg en mogelijk zijn ze in de zomer van dat jaar weer aangenomen (Sterck, 134-135, 146).
Over de door Maria Petit gespeelde rollen is vrijwel niets bekend. In 1685 trad zij op in ‘zeker spel van Agrippa’ (Sterck, 148). Zeker is dat zij in 1693 in hoofdrollen optrad, maar vermoedelijk deed zij dat al eerder. Dat zij carrière maakte tijdens haar huwelijk met Harmanus Brinkhuijsen, waarin zij elf zwangerschappen (een keer van een tweeling) heeft gehad, wijst erop dat zij altijd zoveel mogelijk heeft doorgespeeld. Van de kinderen uit dit huwelijk is voorzover bekend alleen dochter Johanna (geb. 1682) toneelspeelster geworden.
In 1696 pleegden Maria Petit – inmiddels weduwe –, haar zuster Catharina en haar zwager contractbreuk door nog tijdens het speelseizoen de Amsterdamse Schouwburg te verlaten om te gaan spelen bij het Leidse gezelschap van de theaterentrepreneur Jacob van Rijndorp. Een proces volgde, de ‘deserteurs’ werden beboet en moesten terugkeren naar Amsterdam. Wel speelde Maria Petit tijdens de jaarlijkse zomersluitingen van de Schouwburg buiten Amsterdam. Zo kregen zij en enkele andere Amsterdamse toneelspelers in 1701 en 1705 toestemming om tijdens de jaarmarkt in Haarlem op te treden.
Maria Petit hertrouwde in 1706 met een oude huisvriend, Eldert Ossenhuis, uitbater van een herberg vlakbij de Schouwburg op de Keizersgracht. Dit huwelijk liep al snel uit op onenigheden. In augustus 1707 zou Eldert Maria bedreigd hebben met een mes en hebben gezegd: ‘donderse beest [...] ik wil jou onder mijn ogen niet meer zien’ (attestatie van 9 juli 1708). Daarop verliet zij de echtelijke woning en trok in bij haar kinderen Frans en Johanna Brinkhuijsen aan de Keizersgracht (testament Maria Petit). Bij een schandaal dat het jaar daarop rond dochter Johanna losbarstte, koos Ossenhuis de kant van de tegenpartij. Zelfs beschuldigde hij moeder en dochter ervan een ‘ergerlijk’ oftewel ontuchtig leven te leiden (Grabowski, 137). Petit op haar beurt maakte in 1708 een testament, waarbij ze Ossenhuis uitdrukkelijk uitsloot van ‘enig bewind ofte acces’ in haar nalatenschap. Of en zo ja wanneer het echtpaar is gescheiden, is onbekend.
Tot wanneer Maria Petit aan de Amsterdamse Schouwburg verbonden is geweest, is onduidelijk. Volgens Coffeng speelde ze nog in 1718. Hoe dat ook zij, Maria Petit en haar zuster Catharina moeten indruk gemaakt hebben met hun spel. In 1693 beweert een anonymus dat als een van hen zou sterven of de Schouwburg verlaten, deze ‘geen duit waard’ zou zijn, ‘want daar is niemand die capaciteit heeft om haar rollen te spelen’ (Waerschouwingen, 8). In 1738 bezong de acteur en toneeldichter Fredrik Duim hen bij gelegenheid van het Eeuwfeest van de Amsterdamse Schouwburg: ‘Niets kon dit zusterpaar het spelen doen verdrieten;/ Een ieder stond verrukt, om d’ijver der Petieten’ (Duim, 16). Voor Maria Petit was deze lof waarschijnlijk postuum, al is haar overlijdensdatum onzeker. Op de ondertrouwakte van haar zoon Carel Brinkhuijsen (1692-1731), gedateerd 30 oktober 1722, staat zij vermeld als overleden.
Naslagwerken
Coffeng; NNBW.
Archivalia
- Stadsarchief Amsterdam: DTB [met dank aan Herco de Boer]. Oud Notarieel, inv. nr. 7826A (not. Pieter Blom), d.d. 9-7-1708 [attestatie]; d.d. 18-12-1708 [testament Maria Petit].
- Stadsarchief Deventer: DTB [met dank aan Herco de Boer].
- Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: Waalse fiches [onder Petitjean].
- Het Utrechts Archief: Familie-archief Huydecoper, inv. nr. 319 [afschriften van het ‘Uitgifteboek’ over 1678 van de Amsterdamse Schouwburg].
- Noord-Hollands Archief, Haarlem: Stadsarchief Haarlem, inv. nr. Rood 248 (Memoriaal 1701), 98rv; inv. nr. Rood 252 (Memoriaal 1705), 61v-62r.
Literatuur
- Waerschouwingen aen de E.E. heeren regente van de respective godshuyzen [...] wegens de tegenwoordige directie, gedaen door een regtsinnig liefhebber, in den jaren 1693 en 1694 (Rotterdam 1699) 6-8.
- Fredrik Duim, Het hondertjaarige jubilée wegens het stichten van den Amsterdamsche Schouburg (Amsterdam z.j. [1738]).
- C.N. Wybrands, Het Amsterdamsche tooneel van 1617-1772 (Utrecht 1873) 155.
- J.F.M. Sterck, ‘Uit het Amsterdamsche tooneelleven op het einde der XVIIe eeuw’, Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1912/13) 97-148.
- E.F. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel (Den Haag 1915) 116.
- Ellen Grabowski, ‘J.F.M. Sterck revisited: een galante actrice’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 25 (2002) 132-141.
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 383
laatst gewijzigd: 13/01/2014
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.