Jans, Maritgen (ca. 1611-1631)

 
English | Nederlands

JANS, Maritgen (geb. Gorinchem ca. 1611 – gest. voor Calais, 1631), vrouw in manskleren, soldaat op een schip. Dochter van Jan Clements, vuurroerslotenmaker, en Govertje Cornelis, vroedvrouw. Maritgen Jans trouwde (1) op 29-10-1628 op Fort Nassau (Guinee) met Jacques le Fièvre (ca. 1593-1628), fiscaal; (2) met een sergeant. Voorzover bekend bleven beide huwelijken kinderloos.

De Amsterdamse arts en chroniqueur Nicolaes van Wassenaer (1571?-1629) vertelt het verhaal van Maritgen Jans in deel 17 van zijn Historisch verhael (gebaseerd op eigentijdse nieuwtjes en berichten), over het jaar 1629. De Dordtse arts Johan van Beverwijck (1594-1647) nam een verkorte versie van het verhaal op in zijn Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639) en vulde het aan met wat hij wist over het verdere verloop van haar leven.

Op 30 mei 1628, aldus Van Wassenaer, vertrok het WIC-schip De Cameel naar Guinee. Toen het op 17 juli aankwam op Fort Nassau waren er zeven soldaten aan boord, onder wie iemand die zich ‘David Jansz. van Gorkum’ noemde: een zeventienjarige, goedgeklede soldaat met een hoed met pluimen, lang haar, een ‘schone tronie’ en vriendelijk van spraak. ‘David Jansz.’ was onder de scheepsmatrozen zeer bemind vanwege zijn handigheid en vlijt. Bovendien had hij een vaatje brandewijn bij zich waarmee hij hen wist te paaien. Hij had wel verscheidene keren moeten ‘plukharen’ (vechten), maar werd geprotegeerd door zijn kameraad, Gijsbert Cornelisz. de Leeuw uit Utrecht. Op Fort Nassau moest hij oefenen met het musket. Toen dat te zwaar bleek, kreeg hij een roer en een geweer. Zijn populariteit op het fort was groot omdat hij kousebanden voor de soldaten maakte, hun hemden repareerde – dat deed hij beter dan de snijder – en de zieken verzorgde. ‘David Jansz.’ dronk graag een potje wijn mee en bezocht zwarte vrouwen, zodat men vermoedde dat hij iets deed dat ‘de eerbaarheid niet betaamde’. Dit alles deed hij natuurlijk, zo tekent Van Wassenaer hierbij aan, om zijn ware sekse niet te verraden. Ook ging hij mee zwemmen. Wel zei hij dat niet te kunnen en ging daarom maar tot zijn knieën in het water.

Het vrouwzijn van ‘David Jansz.’ kwam aan het licht toen hij na twee maanden ziek werd en te zwak was om zelf een schoon hemd aan te trekken. De generaal van het fort, Adriaan Cornelisz., wist onmiddellijk wat hem, een ‘beminder van de eerbaarheid’, te doen stond. De ontdekte vrouw kreeg een eigen kamer boven de soldatenhutten. Zodra ze was opgeknapt, vertelde ze haar levensverhaal, dat door Nicolaes Wassenaer met alle details werd genoteerd.

Levensverhaal

‘David Jans’ heette eigenlijk Maritgen Jans en was geboren in Gorkum als dochter van een vuurroerslotenmaker. Haar vader stierf toen zij nog jong was, waarna haar moeder als vroedvrouw de kost verdiende. Na verloop van tijd hertrouwde de moeder met Jan Willemsz. Vinck, schoolmeester in het Land van Altena. Van hem leerde Maritgen lezen en schrijven. Toen haar moeder enkele jaren later ook stierf, werd ze uitbesteed aan een oom (Teunis Jans) en tante, die een boerderij hadden in de buurt van Zierikzee. Ze leerde er een koetsier (Sieur Warwijck) kennen, maar de ‘vrijerij’ liep op niets uit, en ze vertrok naar Amsterdam, waar ze dienstbode werd bij een Amsterdamse burger. Ze vertelde niet hoe er een eind kwam aan deze betrekking, maar al snel belandde ze als garentwijnster op de Boomslootzijde, en later in de Monnikenstraat, in ’t Gulden Anker, waar ze respectievelijk vijf en zes stuivers per dag verdiende. Ze vertelde er niet bij dat dit voor jonge meisjes een gevaarlijke buurt was, wel dat ze van dit schamele loon niet kon leven. Omdat ze niet terug durfde naar haar familie, besloot ze als soldaat haar geluk te zoeken in Utrecht. Achter een kerk trok ze mannenkleren aan, sneed haar haar af, zette een hoed op en zocht als David Jans een slaapplaats. Men vond haar echter te jong voor het soldatenleven, dus nam ze een baantje aan bij zijdehandelaar Tentenier. Ze bracht het al snel tot meesterknecht en verdiende goed. Maar nu was het haar ‘slaapvrouw’, een jonge weduwe, die haar op de vlucht dreef: de vrouw werd verliefd op ‘David’, kwam steeds aan haar bed en wilde met haar trouwen.

Met Gijsbert Cornelisz. de Leeuw, die ze kennelijk in Utrecht had leren kennen, besloot Maritgen Jans om opnieuw te proberen als soldaat dienst te nemen. Ze gingen naar Wijk bij Duurstede, waar de broer van Gijsbert predikant was, en vervolgens naar Amsterdam. Onderweg sliepen ze samen in een bedstee, maar Gijsbert had niet door dat ze een vrouw was, ook al droeg ze vanwege de warmte geen hemd. De waard van het Oost-Indisch huis ried hen aan om bij de WIC aan te monsteren, en zo vertrokken zij met enkele andere soldaten naar Texel, waarvandaan De Cameel uitzeilde. Na vier dagen werd het schip door Duinkerker kapers aangevallen en moest Maritgen met een musket helpen het schip te verdedigen. De aanval werd afgeslagen. Intussen begon kameraad Gijsbert, die argwaan had gekregen, te dreigen dat hij haar geheim aan de scheepsmaten zou vertellen. ‘Ende alzo men op zo’n lange reis een medegezel verkiest, die men alles betrouwt, kon David niet minder doen, als met goed voorbereide conditien van stilzwijgendheid, ’tzelve zijn kameraad openbaren’. Ze gaf hem vijftien gulden zwijggeld, en hij hield verder zijn mond. Wel probeerde hij nu met haar te ‘converseren’, maar Maritgen dreigde zich van het leven te beroven als hij het nog een keer probeerde, ‘’t welk tussen hen beiden weer een nieuwe band van liefde maakte, ende [ze] bleven elkaar trouw, ende dienstig als te voren’.

Bruiloft

Na de ontdekking op Fort Nassau werd er voor Maritgen Jans een ‘vrouwenhulsel’ besteld. Door de plotselinge verandering, aldus Van Wassenaer, vergiste ze zich nog wel vaak: zo greep zij bij begroetingen nog vaak naar de hoed die ze niet meer had. Ook kreeg ze een ketting en mooie kleren, want de generaal wilde haar zo snel mogelijk aan een man helpen om problemen onder zijn mannen te voorkomen. De vroomsten mochten bij haar op bezoek aan haar ziekbed, ‘ende eerlijk discoureren, ende te zien of er wat liefde komen wilde, want zij was schoon, en gaf eenieder goed bescheid’. Al snel meldde fiscaal Jacques le Fièvre (het Franse woord voor ‘koorts’!) zich als kandidaat en Maritgen Jans vroeg toestemming aan de generaal van het fort alsof hij haar vader was. Deze was intussen haar gangen nagegaan en meende dat er zo snel mogelijk gehandeld moest worden, want ‘inter caecos, monoculus Rex est [: onder blinden is eenoog koning]’. Anders gezegd, aldus Van Wassenaer: ‘waar niet meer dan één blanke vrouw is, daar zal men geen onschone, of kwade blanke vrouwen vinden.’ Hij gaf haar nog iets van een bruidsschat – Van Wassenaer meldt niet waaruit die bestond – , en op 15 oktober werd het huwelijk ingezegend door Johannes Mercator, ziekenbezoeker op De Blauwe Leeuw. Dat was drie weken na haar ‘transformatie’. Van Wassenaer noemt het een ‘rare bruiloft’: iedereen was er, men bracht de bruid ‘op hierlandse wijze’ naar bed en ‘admitteerde’ de bruidegom, zoals het hoort. Nog twee dagen vierde men feest. Bijna iedereen vond dat de mannenkleren haar beter stonden, maar dat was waarschijnlijk omdat dat zo ‘curieus’ was geweest, terwijl vrouwenkleding niet zo ‘studieus’ was, ‘omdat die uit de natuur spruit’, aldus Van Wassenaer.

Terug in Holland

Het huwelijk duurde niet lang, want Jacqes le Fièvre stierf op 18 december 1628 aan de koorts. In januari 1629 ging Maritgen Jans alsnog met De Blauwe Leeuw terug naar Holland, waar ze op 30 juni aankwam. Volgens Van Beverwijck trouwde ze in Rotterdam met een sergeant die met haar overgekomen was. Niet lang daarna nam Maritgens man in Dordrecht dienst als luitenant en vertrok naar Pernambuco, Brazilië. In 1631 reisde Maritgen Jans hem achterna met het schip De Oraengien-Boom. Het schip strandde na twee dagen bij Calais, en Maritgen Jans verdronk, samen met honderd andere opvarenden.

Literatuur

  • Nicolaes van Wassenaer, Historisch verhael aller ghedenckwaerdiger gheschiedenissen 17 (Amsterdam 1630) 57-60 [herdrukt in L. van Zanten, Spiegel der gedenckweerdighste wonderen (Amsterdam 1661) 337-346].
  • Johan van Beverwijck, Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts (Dordrecht 1643; tweede druk) 359.
  • N. Kluyver, ‘Een wonderlijke historie’, Eigen Haard (1902) 687-688.
  • Rudolf Dekker en Lotte van de Pol, Vrouwen in mannenkleren. De geschiedenis van een tegendraadse traditie. Europa 1500-1800 (Amsterdam 1989) passim.

auteur: Els Kloek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 252

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.