Willems, Marrigje (ca. 1704-1748)

 
English | Nederlands

WILLEMS, Marrigje (geb. Thamen aan den Uithoorn ca. 1704 – gest. Utrecht 10-8-1748), ter dood veroordeeld wegens deelname aan het Pachtersoproer. Een huwelijk is niet bekend.

Over het leven van Marrigje Willems, bijgenaamd Lange Marie, voor 1748 is weinig bekend. In dat jaar werd zij opgepakt als ‘belhamel’  van het pachtersoproer, samen met Willem Cornelisz. van Claveren, alias Dikke Willem.

Volgens de Criminele Sententie die over deze zaak gepubliceerd is, is zij op maandag 24 juni in de avond met haar metgezel Dikke Willem naar het huis van Jan Verlaen, impostmeester in Thamen aan den Uithoorn, getogen. Ze maakten zich meester van het huis, plunderden het, ‘scheurden het beste bed aan stukken’ en gooiden meubels het raam uit. Ook het huis van Cornelis Verdam, belastinginner, moest eraan geloven. Bovendien haalden de oproerkraaiers daar een fles drank vandaan om met de omstanders op te drinken, waarna zij ‘in haar boosaardig optree volhardende’ op pad gingen naar een derde huis, van Lubbert van Aelsmeer. Uiteindelijk gingen zij ook nog met ‘een hoop volk’ naar Mijdrecht, waar ze het huis van Hendrik Voortkamp plunderden.

Marrigje Willems werd tenslotte met haar metgezel gearresteerd. Zij werd ter dood veroordeeld in Utrecht, aangezien Thamen aan den Uithoorn tot 1755 deel uitmaakte van die provincie. De achttiende-eeuwse kroniekschrijver Abraham Braatbard schrijft dat haar laatste woorden ‘wraak, wraak’ waren, precies als de Amsterdamse Marretje Arents had geroepen, die eveneens wegens haar rol in het Pachtersoproer werd opgehangen. De burgers zouden volgens Braatbard Lange Marie en Dikke Willem in de steek gelaten hebben; zij werden opgehangen terwijl ze toch in het belang van het hele land handelden en niet alleen voor zichzelf.

Ter ‘afschrik en exempel’ werden de lichamen van Marrigje Willems en Willem Cornelisz. van Claveren buiten de stad op het Zeyster Zand opgehangen. Volgens Braatbard werd verteld dat toen zij op het galgenveld hingen, ‘zowel bij de man als bij de vrouw horens [groeiden] als bij het vee’.

Naslagwerken

Moq. II, 59, 117.

Literatuur

  • Sententie by den ed. Hove provinciaal van Utrecht etc. Registers van criminele sententies, 1739-1795 (Utrecht 1748) [Knuttel pflt. 17922].
  • Jan Wagenaar, Vaderlandsche historie, deel 20 (Amsterdam 1796) 208.
  • Gijsbert Jan van Hardenbroek, Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek heer van Bergestein, Lockhorst, ’s Heeraartsberg, Bergambacht en Ammerstol, president der Utrechtse Ridderschap, gedeputeerde ter Generaliteitsvergadering enz., deel 1, F.J.L. Krämer ed. (Amsterdam 1901) 13.
  • Abraham Chaim Braatbard, De Zeven Provinciën in beroering. Hoofdstukken uit de Jiddische kroniek over de jaren 1740-1752 van Abraham Chaim Braatbard, L. Fuks ed. (Amsterdam 1960) 68.

Redactie

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.