© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Maria Grever, Naber, Johanna Wilhelmina Antoinette, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Naber [16/07/2015]
NABER, Johanna Wilhelmina Antoinette (geb. Haarlem 25-3-1859 – gest. Den Haag 30-5-1941), feministe en historica. Dochter van Samuel Adrianus Naber (1828-1913), hoogleraar in de Griekse en Romeinse letteren en oudheden, en Anna Elizabeth l’Honoré (1830-1915). Johanna Naber bleef ongehuwd.
Johanna Naber werd geboren in een Waals hervormd milieu. Haar vader stond onder invloed van het Réveil, haar moeder, dochter van de referendaris van het Kabinet van de Koning, stamde af van hugenoten. Johanna was het tweede kind en oudste dochter in een gezin van vijf: ze had drie broers en één zus. Van 1864 tot 1870 woonde het gezin in Zwolle, waar haar vader (con)rector was van de Latijnse school. In 1870 verhuisden de Nabers naar Amsterdam omdat de vader daar was benoemd tot hoogleraar aan het Atheneum Illustre (in 1876 Gemeentelijke Universiteit).
Als kind was Johanna (Jojootje) veel ziek. Door een lichamelijke handicap liep zij moeilijk en bleef zij klein van stuk. Haar vader speelde een belangrijke rol in haar opvoeding en scholing. Wanneer zij vanwege ziekte niet naar school kon, werkte hij haar bij. Nadat ze in 1876 voor het eindexamen van de Hogere Burgerschool voor meisjes was geslaagd, legde Johanna zich toe op het behalen van enkele akten: voor hulponderwijzeres met een aantekening Frans en Engels, voor Fraaie Handwerken van de afdeling Kunstnaaldwerk van de Rijksschool voor Kunstnijverheid en een akte van de eerste Kook- en Huishoudschool.
Johanna Naber en haar – jongere – zus Ida (1862-1952) werden zeer strikt opgevoed. Ze moesten meehelpen in de huishouding en zich houden aan de toen geldende etiquetteregels voor ongehuwde burgerdochters. Terwijl hun drie broers aan de universiteit gingen studeren, mocht Naber alleen in de universiteitsbibliotheek werken als ze gechaperonneerd werd. Zelfs het bijwonen van enkele colleges van Allard Pierson over Shakespeare in 1878 – het jaar waarin haar vader rector magnificus was – werd haar niet toegestaan.
In de openbaarheid
Naber bleef huishoudelijke vakken steeds belangrijk vinden, zoals blijkt uit haar activiteiten op dit terrein. In 1887 publiceerde zij onder het pseudoniem Rechlindis – de naam van een middeleeuwse abdis – haar eerste boek, Handleiding bij het kunstnaaldwerk. Zij won daarmee een door de vrouwenvereniging Tesselschade uitgeschreven prijsvraag. In 1903 organiseerde zij de tentoonstelling ‘Oude kant’. Ook zat ze in examencommissies bij handwerkexamens en was ze jarenlang regentes van de Amsterdamse Werk- en Leerschool voor meisjes.
Intellectuelen van verschillende politieke kleur kwamen bij de Nabers aan huis, zoals A. Pierson, Th. Jorissen en A.C. Wertheim. In aanwezigheid van de handwerkende dochters werden discussies gevoerd over uiteenlopende onderwerpen. In dit geestelijk klimaat ging Naber zich verdiepen in de geschiedenis. In 1890 publiceerde zij haar biografische studie, Kracht in zwakheid I. Het beeld van Angélique Arnauld, abdis van Port Royal (1591-1661).
Terwijl haar zus Ida in 1896 trouwde, bleef Naber bij haar ouders die zij tot hun dood verzorgde. Aangespoord door haar moeder las de aanvankelijk weinig in feminisme geïnteresseerde Naber meer over de vrouwenkwestie. Maar pas na haar dertigste werd zij onder invloed van Jeltje de Bosch Kemper ‘feministisch wakker’. Zij hielp mee met de voorbereidingen voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid die in 1898 in Den Haag plaatsvond ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Naber was redactrice en voornaamste verslaggeefster van het tentoonstellingsblad Vrouwenarbeid, dat drie maal per week verscheen. Haar werk en geestdrift werden zo gewaardeerd dat het bestuur haar de grote gouden medaille uitreikte die door de koningin beschikbaar was gesteld, een onderscheiding waarmee Naber als orangiste zeer ingenomen was. Vanaf die tijd zette ze zich met veel enthousiasme in voor de vrouwenbeweging. In 1898 werd ze lid van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, enkele jaren later van het hoofdbestuur en tussen 1901 en 1913 was zij voorzitster van de perscommissie. Van 1904 tot 1906 was zij bestuurslid van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht en mede-organisatrice van het internationale congres van de Wereldbond dat in 1908 in het Amsterdamse Concertgebouw werd gehouden. Het congres kwam mede door Nabers journalistieke contacten die ze na 1898 als redactrice van het blad Vrouwenarbeid had opgebouwd, positief in de landelijke pers. Als lid van de Historische Commissie hielp zij mee aan de totstandkoming van de tentoonstelling ‘De Vrouw 1813-1913’. Samen met barones Otteline M. van Verschuer-van Balveren informeerde ze koningin Wilhelmina diverse malen over de opzet van de tentoonstelling. Na twee bezoeken van de koningin aan de tentoonstelling werd Naber door haar persoonlijk benoemd tot ‘Eeredame in de Huisorde van Oranje’. Enkele maanden later werd ze ook nog onderscheiden tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
In 1914 richtte Naber De Nederlandsche Vrouwengids op, een tijdschrift waarin uiteenlopende, meest literaire artikelen over vrouwenvraagstukken gepubliceerd werden. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd het tijdschrift stopgezet. Tussen 1917 en 1922 was ze presidente van de Nationale Vrouwenraad en raakte ze vanuit deze functie betrokken bij het werk van de Internationale Vrouwenraad. Minder bekend is dat de oud-liberale Naber van 1921 tot 1925 als eerste vrouw lid was van het hoofdbestuur van de Vereniging Volksweerbaarheid, en dat ze van 1925 tot aan haar dood zitting had in de Algemene Raad van de vereniging Onze Vloot. In lezingen en artikelen voor de bladen Allen Weerbaar en Ons Leger hield ze vurige pleidooien voor een sterk leger en keerde ze zich tegen ontwapening en pacifisme.
Hoewel zij geen academische graad bezat, werd Johanna Naber in 1918 als eerste vrouw lid van het dagelijks bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Bovendien was zij lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, het Historisch Genootschap en erelid van de Vereeniging van Vrouwen met een Academische Opleiding (VVAO). In 1935 richtte zij samen met Wilhelmina Posthumus-van der Goot en Rosa Manus het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) op.
Liberalisme en feminismeAnders dan Aletta Jacobs was de politiek conservatieve Naber in eerste instantie voorstander van een beperkt vrouwenkiesrecht. Wel was ze van mening dat vrouwen ook buiten ‘de enge muren van haar huis’ verantwoordelijkheden hadden en niet alleen tot huwelijk en moederschap opgevoed moesten worden. Ze maakte zich sterk voor uitbreiding van de arbeidsmogelijkheden voor vrouwen en ageerde in 1910 tegen het wetsontwerp van minister Th. Heemskerk, dat ontslag van vrouwelijke werknemers bij huwelijk beoogde. Dit wetsvoorstel was zowel bij rechts als links populair en verwerping ervan leek bijna onmogelijk. Naber organiseerde een comité van actie dat twee openbare protestvergaderingen belegde. Uiteindelijk werd het ontwerp teruggenomen. Bij de Kamerverkiezingen van 1918 behoorde Naber tot de kandidaten van de Bond van Vrije Liberalen (later De Vrijheidsbond genaamd), al stond zij op een onverkiesbare plaats. In 1921 werd haar in punten uitgewerkte eis tot ‘volledige staatkundige, burgerrechtelijke en economische gelijkstelling van de vrouw’ integraal opgenomen in het beginselprogramma van De Vrijheidsbond. Twee jaar later kwam zij voor deze partij in de Amsterdamse gemeenteraad. Het raadslidmaatschap werd echter geen succes. Het politieke spel lag haar niet en ze kreeg weinig voor elkaar. Al na anderhalf jaar stapte ze uit de gemeenteraad en verhuisde naar Utrecht. Daar ging ze – mede uit financiële noodzaak – in de huishouding helpen van haar oudste (antifeministische) broer Jean Charles (1858-1950) die pas weduwnaar geworden was.
Nadat Naber met grote inzet had gestreden voor het vrouwenkiesrecht (1919) en de staatkundige gelijkstelling van vrouwen en mannen (1922), achtte ze afzonderlijke vrouwenorganisaties niet meer nodig. Volgens haar waren de belangen van de vrouw de belangen van de maatschappij geworden. In 1923 schreef zij in haar memoires Na XXV jaren dat het feminisme nu zijn doel bereikt had. Tijdens de crisis van de jaren dertig echter, toen de betaalde arbeid van vrouwen op allerlei manieren werd aangevallen, kwam Naber op dit standpunt terug. Nadat minister C.P.M. Romme in 1937 een wetsvoorstel had ingediend dat vrijwel alle gehuwde vrouwen verbood betaalde arbeid te verrichten, protesteerde de inmiddels bejaarde Naber met haar gebruikelijke felheid en ironie. In de brochure Wat dunkt u van den modernen jongen man? (1938) zette zij de zaak op zijn kop door te stellen dat het voor Nederlandse jonge mannen vernederend moest zijn dat zij door de overheid beschermd moesten worden tegen de ‘bedreiging’ van arbeid door gehuwde vrouwen. De brochure werd ruim verspreid op landelijke protestbijeenkomsten onder meer door het Comité ter Verdediging van de Vrijheid van Arbeid voor de Vrouw.Naber heeft een omvangrijk historisch en politiek feministisch oeuvre nagelaten. In 1904 werd haar bronnenstudie Geschiedenis van Nederland tijdens de inlijving bij Frankrijk, juli 1810-november 1813 bekroond door Teyler’s Tweede Genootschap. Voor deze studie – die onder de titel Overheersching en vrijwording tweemaal herdrukt werd – had Naber een tot dan toe onbekende periode onderzocht. De Franse tijd bleef haar belangstelling houden. Dat gold ook voor de levens van beroemde vrouwen. Naber publiceerde zowel over vorstinnen als over pioniersters uit de vrouwenbeweging, zoals Princessen van Oranje en hare dochters in Frankrijk (1901) en Elizabeth Wolff-Bekker 1738-1804, en Agatha Deken 1741-1804 (1912) – ook dit boek werd bekroond door Teyler’s Tweede Genootschap – en Van onze oudtantes en tantes (1917), dat over Augusta Uytenhage, Elizabeth Kemper, Jacoba B. Zwaardemaker-Visscher en Anna van Hogendorp gaat. Daarnaast publiceerde Naber feministische gedenkschriften. Op hoge leeftijd publiceerde zij de vijfdelige Correspondentie van de stadhouderlijke familie (1777-1820), een uitgave van het Koninklijk Huisarchief (1931-1936). De gegevens voor haar historische studies verzamelde Naber uit correspondenties, dagboeken en andere egodocumenten. Toen Johanna Naber 77 jaar was, betrok ze eindelijk een eigen flat in Den Haag. Tot dan had zij, naast haar politieke en wetenschappelijke werkzaamheden, steeds voor haar ouders en twee alleenstaande broers gezorgd. Over dit leven was Naber zelf wel eens verbitterd. In 1934 schreef ze aan haar vriendin Angenita Klooster: ‘De bezwaren van de dubbele roeping der vrouw, waar men voor de huismoeder zo breed van opgeeft, hebben mij, als ongehuwde vrouw, mijn hele leven gedrukt, drukken me nog. De bezwaren zijn heus geen monopolie van de getrouwde vrouw. Ik heb altijd klaar te staan, heb nooit vakantie en mag zelfs niet laten bemerken, dat ik wel eens aan sociaal en literair werk doe’. Slechts vijf jaar kon zij van dit ‘celibatair bestaan’ genieten. Johanna Naber stierf in 1941, zeer geschokt door de Duitse bezetting.
Reputatie
Verschillende malen werd Nabers schrijverschap bekroond. Voor diegenen die zich met de Franse tijd bezighielden, gold haar Overheersching en vrijwording als een belangrijk werk. Dit veranderde in 1913, toen de befaamde historicus H.Th. Colenbrander zijn monografie Inlijving en opstand over hetzelfde onderwerp publiceerde. Hij leunde zwaar op Nabers werk – waarschijnlijk pleegde hij plagiaat – maar negeerde het volkomen. Momenteel is er in het kader van het project van de biografieën van de drie koningen Willem sprake van hernieuwde belangstelling voor dit deel van Nabers oeuvre. Niettemin leeft de naam van Johanna Naber vooral voort als vrouwenhistorica avant la lettre. Lange tijd was ze vooral bekend vanwege haar biografisch werk over vrouwen. Met haar feministische gedenkschriften en haar humoristisch polemische pamfletten over de beperkingen van vrouwenarbeid bereikte ze in haar tijd een groot publiek. In haar historisch werk over de vrouwenbeweging benadrukte Naber vooral de continuïteit. Het leven en werk van feministische pioniersters als Josephine Butler en Anna van Hogendorp moesten volgens haar zodanig beschreven worden dat een vrouwencultuur van ‘tantes en oudtantes’ voor volgende generaties ‘nichtjes en achternichtjes’ bewaard zou blijven. Met haar vrouwenbiografieën en feministische gedenkschriften, die de basis vormden van het standaardwerk Van moeder op dochter (1948), was Johanna Naber de eerste geschiedschrijfster van de Nederlandse vrouwenbeweging.
Naslagwerken
Atria; BWN; BWSA.
Archivalia
- Atria, Amsterdam: archief J.W.A. Naber.
- Letterkundig Museum, Den Haag: enige correspondentie van Johanna Naber.
- Zie ook de bijlage met archieven in Maria Grever, Strijd tegen de stilte, 377-381.
Publicaties
- Prinses Wilhelmina, gemalin van Willem V, prins van Oranje (Amsterdam 1908).
- Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper 1836-1916. Uitgegeven in opdracht van de commissie voor het huldeblijk aan de nagedachtenis van jonkvrouwe Jeltje de Bosch Kemper (Haarlem 1918).
- Na XXV jaren 1898-1923. Het feminisme in zijnen bloei en in zijne voleinding (Haarlem 1923).
- Margaretha Wijnanda Maclaine Pont (Haarlem 1929).
- ‘Eerste proeve van een chronologisch overzicht van de geschiedenis der vrouwenbeweging in Nederland', Jaarboek IAV (1937) [herdrukt in: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, 1985].
- Voor een volledige bibliografie zie Grever, Strijd tegen de stilte, 337-363.
Literatuur
- Angenita C. Klooster, Korte levensschets van Johanna W.A. Naber (Utrecht z.j. [1975]).
- M. Grever e.a., ‘Johanna W.A. Naber: door het feminisme gegrepen’, in: Van onze oudtantes. Vijf historieschrijfsters in woord en beeld (Nijmegen 1987).
- Maria Grever, Strijd tegen de stilte. Johanna Naber (1859-1941) en de vrouwenstem in de geschiedenis (Hilversum 1994).
- Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998).
Illustratie
Portretfoto, door Atelier Prinses, ca. 1900 (Atria, Amsterdam).
Auteur: Maria Grever
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 804
laatst gewijzigd: 16/07/2015
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.