© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Annemarieke Blankesteijn, Neufville, Christina Leonora de, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/NeufvilleChristina [28/09/2023]
NEUFVILLE, Christina Leonora de (geb. Amsterdam 4-1-1714 – begr. Amsterdam 30-3-1781), filosofe en dichteres. Dochter van Leendert de Neufville (1677-1755), koopman, en Aleida Oosterling (1683-1730). Christina Leonora de Neufville bleef ongehuwd.
Christina Leonora de Neufville stamde uit een familie van kooplieden en bankiers. Haar vader stond bekend als mecenas en verzamelde kunst en penningen. Christina had drie oudere broers, Balthazar (geb. 1703), Pieter Leendert (1707) en Leendert (1709), van wie Balthazar en Leendert net als zij ongehuwd zouden blijven. Het gezin behoorde tot de doopsgezinde gemeente van Lam en Toren. Christina zou bekend worden als een geleerde vrouw. Omdat zij ongehuwd, intelligent en van goede familie was, had ze alle gelegenheid om te studeren en te schrijven.
Wetenschap en poëzie
Het oeuvre van Christina de Neufville is klein. Haar eerste werk verscheen in 1738: een vertaling van het Franse treurspel Childerik van Pierre de Morand. In het voorwoordschrijft ze dat men haar eventuele fouten niet te zwaar moet aanrekenen, want: ‘Ik zou […] konnen zeggen, dat men loffelijker enige misslagen gunstig verschoont, dan dat men vernuften die veel ledige tijd hebben, van zo schoon ene bezigheid, als de dichtkunst is, afschrikke door de toegang tot de wetenschappen al te ongenaakbaar te maken’. Een dergelijke bescheidenheidfrase was niet ongebruikelijk, maar De Neufville laat hier blijken dat zij schrijven beschouwde als een waardige tijdsbesteding voor een intelligente vrouw van haar stand. Childerik ging op 9 mei 1739 in première bij de Amsterdamse Schouwburg en was vele jaren daarna regelmatig te zien; in 1785 werd het nog opgevoerd. Ook in 1738 schreef ze een lofdicht ter ere van de schilderes Rachel Ruysch, dat echter pas in 1750 verscheen in een bundel met gedichten van anderen, onder wie Sara Maria van der Wilp en Lucretia Wilhelmina van Merken.
In 1738 meldde de Amsterdamse advocaat Jacob Elias Michielsz. in een brief dat ‘juffrouw de Neufville’, een ‘volslagen savante’, inwoonde bij haar broer Pieter Leendert en diens vrouw Catharina de Wolff. Elias had gehoord, waarschijnlijk van de bekende – en doopsgezinde – (toneel)dichter Sybrand Feitama, die goed bevriend was met Christina de Neufville, dat ‘zij bezig is met de filosofie te leren’ (brief van 6 april 1738, in Ett, 57). En inderdaad verscheen in 1741 haar Bespiegelingen voorgesteld in dichtkundige brieven. Van deze zes filosofische brieven op rijm waren de eerste drie bewerkte vertalingen van Voltaires Discours en vers sur l’homme (1738). Het tweede drietal was fysico-theologisch van inhoud. In 1762 verscheen een tweede druk, waaraan een zevende brief toegevoegd was over het materialisme, in die tijd onderwerp van felle discussies. Daarbij ging het vooral over de verhouding tussen lichaam en geest en de ontwikkeling van het mechanische wereldbeeld. De Neufville ageert tegen dit materialisme en betoogt dat de ziel ondeelbaar en onsterfelijk is. Immers, als de ziel sterfelijk was, dan zou de angst voor Het Laatste Oordeel verdwijnen en er nog maar weinig zijn dat de mens ervan weerhoudt de moraal overboord te gooien.
De talloze voetnoten in de Bespiegelingen laten zien dat Christina de Neufville goed thuis was in het contemporaine wetenschappelijke denken. Zij verwijst naar onder anderen Isaac Newton, Théophile Desaguliers, Balthasar Bekker, Christiaan Huygens, Bernard Nieuwentijt en Petrus van Musschenbroek. Haar natuurwetenschappelijke kennis had zij niet alleen verworven uit de vele natuurfilosofische boeken en periodieken die in deze jaren verschenen – waarvan sommige speciaal voor vrouwen geschreven waren –, maar wellicht ook bij openbare voordrachten en cursussen op dit gebied. Uit de in de tweede uitgave opgenomen zevende brief blijkt dat De Neufville ondertussen het werk van de Duitse filosoof en mathematicus Christian Wolff gelezen had: sommige van zijn begripsdefinities neemt zij letterlijk over. Zij had ook contacten met verschillende Wolff-kenners, zoals Jean des Champs, leerling van Wolff, verspreider en vertaler van diens werk en auteur van een Cours abrégé de la philosophie wolffienne. De Neufville en Des Champs ontmoetten elkaar toen hij haar vaders kunstverzameling kwam bezichtigen. Des Champs, die haar ‘de Sappho van Amsterdam’ noemde, was verrast dat zij zo goed op de hoogte was van Wolffs filosofie. Een andere Wolff-kenner was Jan van den Dam: hij hield openbare voorlezingen over natuurwetenschappen en bezocht de salon van de familie De Neufville. Ook de Wolffiaan Benjamin Bosma, die vanaf 1753 in Amsterdam natuurkundige colleges gaf, was een bekende van de familie De Neufville. De filosofie van Wolff was algemeen bekend in Nederland, maar had weinig actieve aanhangers. In dat licht bezien was het des te opvallender dat De Neufville, als vrouw en als ‘amateur’, diens filosofie rechtstreeks toepaste op het actuele onderwerp van het materialisme.
Na haar Bespiegelingen heeft De Neufville waarschijnlijk niets meer gepubliceerd. De in oudere bronnen aan haar toegeschreven gedichten van ‘Vrouwe C.P.’ waren niet van haar maar van de hand van Catharina Pietersdochter Brakonier-de Wilde. Christina Leonora de Neufville overleed op 67-jarige leeftijd en werd op 30 maart 1781 begraven in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Zij liet een huis aan de Reguliersgracht na en een vermogen ter waarde van ruim vijftigduizend gulden in contanten en obligaties. De erfenis werd verdeeld over verwanten, dienstboden en anderen die haar na stonden of verzorgd hadden, maar ook had zij de nodige voorzieningen getroffen voor de verzorging van haar hondje.
Reputatie
De meningen over De Neufvilles Bespiegelingen lopen uiteen van zeer lovend tot misprijzend. In haar eigen tijd verschenen er gunstige besprekingen in de Nederlandsche-Letter-Courant, Vaderlandsche Letter-Oefeningen en De Denker en ook ontving ze diverse handgeschreven lofdichten. Elisabeth Wolff-Bekker roemde haar als een ‘genie van de allereêlste soort’ en schreef in 1765 een gedicht, waarin zij samen met dichteres Anna van der Horst een fictieve reis maakt langs enkele ‘sieraden onzer seks’, wier geleerdheid lofwaardig was: Petronella Johanna de Timmerman, Christina Leonora de Neufville en Lucretia Wilhelmina van Merken.
Vanaf halverwege de achttiende eeuw verschenen er diverse leerdichten over moraalfilosofische en fysico-theologische onderwerpen, filosofische redeneringen in dichtvorm – een manier om kunst aan wetenschap te paren. Regelmatig waren deze van de hand van vrouwelijke auteurs. De Neufville’s Bespiegelingen was een van de vroegere werken in dit genre. Het telde echter dermate veel toelichtende voetnoten, dat de versvorm soms eerder een keurslijf dan een hulpmiddel lijkt. Negatieve reacties richtten zich vooral op dit literaire aspect. In 1823 kwalificeerde Witsen Geysbeek haar werk bijvoorbeeld als ‘savante kamerfilosofie’.
Omdat De Neufville de opvattingen van Wolff inzette in het materialisme-debat en zich vrij voelde het werk van Voltaire te bewerken, komt haar een bescheiden plaats toe in de ontwikkeling van het Nederlandse verlichtingsdenken. Haar werk maakt bovendien duidelijk dat de snelle popularisering van wetenschap en filosofie ook steeds meer vrouwen in staat stelde deel te nemen aan het publieke debat.
Naslagwerken
Van der Aa; DDPhil; NNBW; Witsen Geysbeek.
Archivalia
Stadsarchief Amsterdam: DTB, inv. nr. 298 (Lam en Toren), p. 120 [aangifte geboorte]; toegang 1477 (Archief familie Van Gelder de Neufville), inv. nrs. 426-428, 475.
Publicaties
- Bespiegelingen voorgesteld in dichtkundige brieven (Amsterdam 1741), vermeerderde heruitgave als: Bespiegelingen voorgesteld in dichtmaatige brieven (Amsterdam 1762).
- ‘Op de uitmuntende schilderkunst van Rachel Ruisch’, in: Dichtlovers voor de uitmuntende schilderesse mejuffrouw Rachel Ruisch (z.p. 1750).
Literatuur
- Henri A. Ett ed., Verjaard briefgeheim. Brieven aan Balthazar Huydecoper (Amsterdam/Antwerpen 1956) 57.
- Hannemieke Stamperius, ‘Vergeten vrouwen in de achttiende en negentiende eeuw’, Chrysallis 6 (1980) 57-59, 64-65.
- M.R. Wielema, ‘Christina Leonora de Neufville. Wijsgerige poëzie onder invloed van Christian Wolff’, Documentatieblad 18e eeuw 24 (1992) 155-174.
- Maria de Neufville, Verhaal van myn droevig leeven, Tony Lindijer ed. (Hilversum 1997).
- Annelies de Jeu, ’t Spoor der dichteressen. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (Hilversum 2000).
- Miriam C.N. Sterk, Des philosophen pligt, naar de idee van Christina Leonora de Neufville (1714-1781) (Utrecht, juli 2008) [uitg. in eigen beheer].
Auteur: Annemarieke Blankesteijn
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 482
laatst gewijzigd: 28/09/2023
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.