Neufville, Margaretha Jacoba de (1775-1856)

 
English | Nederlands

NEUFVILLE, Margaretha Jacoba de (geb. Amsterdam 6-2-1775 – gest. Spaar-en-Hout, Heemstede, 15-7-1856), schrijfster van romans en kinderboeken, en vertaalster. Dochter van David Mattheus van Gelder de Neufville (1751-1814) en Elisabeth Barnaart (1747-1794). Margaretha Jacoba de Neufville is ongetrouwd gebleven.

Margaretha Jacoba de Neufville groeide op in een welgesteld, doopsgezind gezin als de oudste van vier kinderen. Haar vader zou vanaf 1803 verschillende hoge bestuursfuncties bekleden, zoals ‘adjunct-maire’ van Amsterdam (1811) en lid van het Syndicat de Hollande (1810-1813). Over haar jonge jaren zijn we goed geïnformeerd dank zij haar eigen geschriften: een autobiografie die loopt tot 1800 en vervolgens een dagboek over de periode van 1 juni 1803 tot 31 december 1807. Beide schreef ze in het Frans.

Autobiografie en dagboek

In haar autobiografie beschrijft De Neufville haar ongelukkige start in het leven: een dienstbode had haar laten vallen, waardoor ze haar hele leven kreupel was. Om haar toch beweging te laten krijgen, had ze een eigen groentetuin. Ze werkte ook graag met de tuinlui van de familie, die haar een jongensnaam gaven. Ze speelde meest jongensspelletjes met haar broers en schreef haar vader brieven onder de naam van ‘officier’, ‘personnage dont le caractère avait beaucoup de charmes pour moi’ [een personage dat zeer aantrekkelijk voor mij was]. Ze vraagt zich af waar haar smaak voor mannelijke bezigheden vandaan komt, een smaak die haar vaak deed vergeten dat ze een meisje was. Concluderend beschouwt ze zichzelf als iemand met een mannelijke ziel. Haar vader zei haar dat ze vanwege haar mismaakte uiterlijk niet zou weten te behagen en daarom haar innerlijk moest cultiveren. Van hem kreeg ze les in kennis van de natuur, godsdienst en deugd, geschiedenis, aardrijkskunde en Frans. Haar moeder probeerde haar vrouwelijke kennis en vaardigheden bij te brengen, maar daar was ze niet in geïnteresseerd en zo gauw mogelijk zocht ze haar boeken weer op. Ze ging zich superieur voelen aan haar kennisjes en liet dat blijken.

In april 1794 stierf onverwachts haar moeder en vanaf dat moment had Margaretha Jacoba de leiding over de huishouding. Dat ging haar niet altijd makkelijk af, maar haar vader steunde haar als ze bijvoorbeeld fouten maakte in de omgang met het personeel. Haar moeilijke karakter maakte haar eenzelvig, zo geeft ze zelf aan. In gezelschappen voelde ze zich niet op haar gemak, al had ze wel een enkele intieme vriendin.

Dit alles en nog veel meer noteerde zij in haar autobiografie, die loopt tot haar 25ste jaar. In het eerste deel daarvan beschrijft ze de feiten van haar leven, in het tweede deel, dat ze zelf veel belangrijker vindt, haar gevoelens en gedachten. Wat betekent het voor haar om een (onaantrekkelijke) vrouw te zijn? In een moeilijk te volgen redenering dankt ze de Voorzienigheid voor die schijnbaar ongelukkige positie: als ze een man was geweest, zou ze hautain geweest zijn, eerzuchtig en misschien wel een libertijn. Als een mooi meisje zou ze een coquette zijn geworden, sarcastisch en ironisch geweest zijn, en haar geest niet gecultiveerd hebben. Nog steeds voelt ze zich superieur, maar wijzer geworden laat ze dat niet meer merken. Nu heeft ze de waarde van zelfkennis en zelfonderzoek ontdekt. Dat is nuttig voor haarzelf maar mogelijk ook voor anderen. Al direct aan het begin van haar autobiografie had ze geschreven dat een eerlijke en openhartige beschrijving van het eigen leven leerzaam is, ook als het gaat om vrouwen die geen rol in de buitenwereld vervullen en waarbij het dus alleen om innerlijke belevenissen gaat.

Op de autobiografie volgt haar – ook vrijwel uitsluitend in het Frans gestelde – dagboek. Het beslaat de periode juni 1803 tot en met december 1807. Hoofdthema daarin is haar tot mislukken gedoemde liefde voor een arme jonge luitenant van de marine, Henri Smissaert, die haar op 1 juni 1803 – de dag dat ze haar dagboek opent – zijn hart en hand had geboden. Haar vader verzette zich met succes tegen deze mésaillance en eind 1807, wanneer ze het dagboek afsluit, lijkt Margaretha Jacoba zich daarbij te hebben neergelegd. Een ander op wie ze tegelijkertijd enige hoop had gevestigd, Antoine Warin, had haar teleurgesteld. Ze stelde zich nu in op een ‘leven in de geest’. Ze las graag en had literaire ambities. Maar er was toch ook een andere kant. Op 19 december 1807 noemt ze zichzelf ‘mal’: ze werkt aan een gedicht, maar er wordt een nieuwe hoed gebracht en meteen laat ze haar verzen in de steek en gaat voor de spiegel kijken hoe elegant hij staat.

Schrijfster

Na de dood van haar vader in 1814 erfde Margaretha Jacoba de Neufville, 39 jaar oud, onder meer het buiten Spaar-en-Hout in Heemstede (nu in Haarlem). Onder zijn druk vandaan zocht ze een eigen levensvervulling als schrijfster. Publiceren deed ze echter anoniem, zoals toen gebruikelijk voor vrouwelijke auteurs, zodat het niet gemakkelijk is haar oeuvre af te bakenen. Volgens de Naamlijst van Nederduitsche boeken van de negentiende-eeuwse bibliograaf A.B. Saakes ging ze schuil achter ‘Een vriendin der jeugd’ van wier hand in 1821 de Galerij van beroemde mannen en vrouwen verscheen.

Bekend werd De Neufville pas met De kleine pligten, een roman in brieven waarvan in 1824 de eerste twee delen verschenen, in 1827 gevolgd door nog twee. Weliswaar ontbrak iedere auteursnaam, maar blijkbaar was toch algauw bekend dat zij de schrijfster was. De kleine pligten speelt zich blijkens de nauwkeurig gedateerde brieven van de merendeels aristocratische personages af in de jaren 1808-1815, hoofdzakelijk te Amsterdam – de jaren dus die De Neufville daar meemaakte als dochter van de ‘burgemeester’, zoals zij haar vader iets overdreven noemde. Hoofdthema van het boek zijn ‘de kleine plichten’, de plichten die vrouwen te vervullen hebben binnenshuis en die zij niet als onbelangrijk dienen te beschouwen maar als een hun opgelegde navolging van Christus. Dat was een les die De Neufville zichzelf ook heeft moeten leren en die ze blijkens haar autobiografische geschriften niet altijd gemakkelijk gevonden heeft.

In 1829 verscheen haar historische roman De schildknaap. De tweede druk van 1833 vermeldt op de titelpagina ‘door de schrijfster van De kleine pligten’. De schildknaap wordt beschouwd als de eerste Nederlandse historische roman. Naar de schrijfster zelf vertelt, was zij tot het onderwerp gebracht door de lezing ‘Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding’, die ze de hoogleraar David Jacob van Lennep op 30 juni 1827 had horen voordragen. De vijfdelige Geschiedenis van graaf Willem van Holland, roomsch koning (1783-1797) van Johan Meerman was haar leidsman. Brand, travestie, aanranding – het ontbreekt niet aan spannende momenten, al heeft de schrijfster het verhaal geen goed gedaan met haar ijver zoveel mogelijk historische bijzonderheden te geven. Vrouwelijke personages spelen een opvallend positieve rol in de gebeurtenissen.

De Neufville’s derde roman was Elisabeth Basmooth (1836). Potgieter schreef daarover in De Gids van 1837 een afbrekende recensie met een vileine uitsmijter die toont dat hij wist wie de auteur was. De schrijfster moet hem maar niet kwalijk nemen dat hij zo negatief oordeelt, terwijl anderen haar werk toejuichen: ‘In de salons onzer aristocratie is men veel te hoffelijk om het werk van une des nôtres niet te bewonderen’. Ook haar historische roman deelde in zijn afkeuring.

Een opmerkelijke vertaling van De Neufville was die van Alfred de Vigny’s populaire historische roman Cinq Mars uit 1826. Zij was er met haar vertaling uit 1830 vroeg bij. Voor kinderen schreef ze onder meer onder het halfpseudoniem ‘de schrijfster van De kleine pligten’ Zes oorspronkelijk Nederduitsche verhalen (1834), in 1840 gevolgd door Acht oorspronkelijk Nederduitsche verhalen. Latere geschriften zijn niet bekend.

Over de laatste twintig jaar van haar leven is niets overgeleverd. Margaretha Jacoba de Neufville stierf op Spaar-en-Hout, 81 jaar oud. In haar eigen tijd vond haar werk blijkens verschillende herdrukken waardering. Dat geldt met name De kleine pligten. In 1889 wijdde P.A.A. Boeser een proefschrift aan haar leven en werk.

Naslagwerken

Fredriks/Van den Branden; Lauwerkrans; NNBW.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: toegang 1478 (Archief van Margaretha Jacoba (van Gelder) de Neufville), inv. nrs. 1-5 (Dagboek). Voor andere archivalia: toegang 1477 (Archief familie Van Gelder de Neufville) [inventaris online beschikbaar].
  • Noord-Hollands Archief, Haarlem: BS Heemstede, Overlijden 1856, akte nr. 40, d.d. 17-7-1856.

Publicaties

Zie Boeser, wiens bibliografie van De Neufville’s werken echter nogal wat onzekere titels bevat.

Literatuur

  • P.A.A. Boeser, Leven en werken van Margaretha Jacoba de Neufville (Leiden 1889) [diss.].
  • A.M. Lubberhuizen-van Gelder, ‘Amsterdammers onder Lodewijk Napoleon’, Maandblad Amstelodamum (1965) 96-103 [o.a. over het historisch gehalte van De kleine pligten].
  • A.M. Lubberhuizen-van Gelder, ‘Het dagboek van Margaretha Jacoba de Neufville’, Maandblad Amstelodamum 53 (1966) 85-93.
  • I.M. Blits, ‘Een literair experiment uit 1829’, Literatuur 7 (1990) 285-290.
  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘De pedagogisch-normatieve waarde van enkele vrouwenromans’, in: Mensen van de nieuwe tijd. Liber amicorum voor A.Th. van Deursen (Amsterdam 1996) 449-453 [over De kleine pligten].
  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Margaretha Jacoba de Neufville: De schildknaap’, Spiegel Historiael 31 (1996) 460.

Illustratie

Portret, door onbekende kunstenaar, ongedateerd (Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag).

Auteur: Riet Schenkeveld-Van der Dussen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 616

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.