Ockerse, Antonia (1762-1828)

 
English | Nederlands

OCKERSE, Antonia (ged. Vianen 6-5-1762 – gest. Leiden 25-12-1828), dichteres, vertaalster, schrijfster van prozaschetsen. Dochter van Rudolphus Ockerse (1730-1807), notaris, en Alida Joorman (1731-1822). Antonia Ockerse trouwde op 11-7-1784 in Baarn met Joannes Petrus Kleyn (1760-1805), jurist en dichter. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren.

Antonia (Antoinette) Ockerse was het tweede van de acht kinderen, tevens de oudste dochter, in het gezin van notaris Rudolphus Ockerse, woonachtig in Vianen. In een autobiografische schets beschreef haar broer Willem hun vader als een sensitieve maar tegelijk krachtige man, terwijl hij hun moeder Alida Joorman ‘zwakke, aandoenlijke zenuwen’ toeschrijft (Stouten, 6). Moeder zorgde vooral voor de godsdienstige opvoeding van de kinderen in een gevoelige sfeer. Van haar erfde Antoinette mogelijk haar zwaarmoedige aanleg, die onder andere blijkt uit het gedicht ‘Aan de melancholie’, waarin ze vertelt van aanvallen van depressiviteit.

In 1778 verhuisde de dan zestienjarige Antoinette Ockerse naar Utrecht, mogelijk om voor haar broer Willem te zorgen, die daar sinds 1776 theologie studeerde. Haar kleindochter Betsy Hasebroek zou later in haar herinneringen aan haar grootmoeder haar situatie beschrijven als die van ‘een verschoven kind in de ouderlijke woning’ (Dichter-album, 68), wat er wellicht op wijst dat Antoinette het thuis moeilijk had. In Utrecht kwamen zij en haar broer in aanraking met een actief literair genootschap, Dulces Ante Omnia Musae, met daarbinnen weer een kring van ‘genialische vrienden’, waarvan behalve de Ockerses ook J.P. Kleyn deel uitmaakte. Bewondering voor de Zeeuwse dichter Jakobus Bellamy verbond hen.

Ook de liefde speelde in deze studentenkring een rol. Een van de vrienden, Adriaan Uyttenhooven, dong naar Antoinettes hand maar werd kennelijk aan het lijntje gehouden. ‘Toontje’ werd als een ‘coquette’ beschouwd, ook door Kleyn (Nijland 1, 69). Toen haar broer na zijn studie theologie in 1782 de pastorie in Baarn betrok, ging Antoinette, zoals te doen gebruikelijk voor een ongehuwde zuster, met hem mee om het huishouden waar te nemen. De Utrechtse literaire vrienden bleven komen. Het ging er volgens Ockerses genoemde schets vrolijk aan toe (zie Ockerse, Vruchten).

Antoinette Ockerse en Joannes Kleyn begonnen in 1783 een correspondentie, ondanks Kleyns eerdere ongunstige oordeel. In mei 1784 verloofden ze zich en in juli traden ze in het huwelijk. Het echtpaar vestigde zich in het buitenhuis van de familie Kleyn in Hoge Zwaluwe, waar Joannes schepen werd. In 1785 werd hun eerste kind geboren, Pieter Rudolph.

Een huwelijk van dichters

Zowel Antoinette als Joannes dichtte. Van haar verschijnt met het onderschrift ‘Antoinette’ het gedicht ‘Na eene herstelling’, waarin ze terugkijkt op een gevaarlijke ziekte. Het werd opgenomen in de door haar broer geredigeerde bundel Proeven voor het verstand, den smaak en het hart (1784). In 1785 verscheen het ‘2e stukje’ van een bundel Oden en gedichten, met gedichten van Ockerse en van Kleyn, terwijl het eerste ‘stukje’ van 1782 alleen werk van Kleyn bevatte. Ook in de bundel van 1785 zijn haar bijdragen ondertekend met ‘Antoinette’. Ze schrijft in de dan modieuze rijmloze verzen over gevoelige onderwerpen, zoals ‘Aan de melancholie’ of  ‘Bij mijn dood-kist’. Enkele van de oden en gedichten van Ockerse en Kleyn werden in 1788 op muziek gezet door de componist Christian Friedrich Rüppe, echtgenoot van de tekenares Christina Chalon.

Antoinette Ockerse participeerde echter ook met hartstocht in de heersende vaderlandsliefde, zoals blijkt uit de gezamenlijk met Kleyn gepubliceerde bundels Krijgsliederen (1785-1786), die pro Oranje gekleurd waren. In de merendeels patriottische kring rond Bellamy was dit uitzonderlijk. In de eveneens door beiden uitgegeven bundel Gedichten (1792) staan van Ockerse verzen over haar liefde voor ‘Selmar’ – de aan de Duitse dichter Klopstock ontleende koosnaam voor haar echtgenoot, zoals zij voor hem ‘Elize’ heette – maar ook een vers ‘Aan de toekomst, na mijn bevalling’. Dit laat zien dat de gevoelige poëzie ruimte bood aan persoonlijke onderwerpen. En ook nu weer werden enkele van hun gedichten getoonzet, dit keer door de organist van de Utrechtse Domkerk, Frederik Nieuwenhuyzen.

Later ging Antoinette Ockerse ook zelfstandig publiceren: in 1800 verscheen haar bundel Oden en elegiën. Typerend voor de tijd is dat ze het nodig vond zich daarvoor te verontschuldigen. Later vertelde ze in een brief aan de dichter Staring verbitterd dat ‘men gaarne bij een vrouw ook het kleinste sprankje genie uitgedoofd zag, althans professor Borger betoogde laatst dat het voor een vrouw genoeg was als ze goed aardappelen kon schillen’ (Brieven van mr. A.C.W. Staring, 338-339).

Na de dood van Joannes Kleyn in 1805 bleef Antoinette Ockerse schrijven. In 1809 verschenen nagelaten gedichten van J.P. Kleyn met daaraan toegevoegd Oden en elegiën van A. Ockerse wed. Kleijn. In haar bundel Nieuwe dichtkundige mengelingen (1817) nam ze een gedicht op over de dood van haar oudste zoon Pieter Rudolph. Deze was in 1816 gestorven aan de verwondingen die hij had opgelopen in de slag bij Waterloo. Verder gaf ze ook gedichten voor kinderen in het licht, zoals de twee deeltjes Gedichtjes en vertellingen voor kinderen (1818, 1819).

Laatste jaren

In 1822 publiceerde Antoinette Ockerse samen met haar broer Willem de Gedenkzuil op het graf van Jakobus Bellamij, die bestond uit een uitvoerige, thematisch geordende levensbeschrijving, gevolgd door tal van bijlagen, waaronder verspreide gedichten. Het is niet uit te maken wie van beiden welk hoofdstuk verzorgde. Een beoordelaar merkt wel zuur op dat het boek lijdt aan ‘te grote uitvoerigheid’ en wijt dat aan het feit dat de ‘mede arbeider’ van de heer Ockerse ‘tot het andere geslacht behoort’ (Stouten, 217).

In haar latere jaren schreef Ockerse stichtelijke lectuur voor vrouwen en leverde ze ook vertalingen van godsdienstige stof uit het Duits en Engels. Een geliefd auteur was Friedrich Strauss, van wie ze onder meer diensbeschrijving van het predikantsleven in een klein dorp vertaalde onder de titel Kerkklokstoonen (3 dln., 1818-1820) en zijn vrome roman Helon’s bedevaart naar Jeruzalem (4 dln, 1820-1822, meermalen herdrukt). Strauss heeft haar nog bezocht in Leiden, waar zij haar laatste levensjaren woonde. Antoinette Ockerse overleed op 25 december 1828 op 66-jarige leeftijd.

Behalve Antoinette Ockerse en Joannes Petrus Kleyn heeft ook hun nageslacht een zekere letterkundige faam verworven. Een dochter, Adelaide Geertruid, publiceerde in 1815 een bundel Gedichten. Hun kleindochter Elisabeth Johanna (Betsy) Hasebroek, de latere schrijfster, verzorgde samen met haar broer, de predikant Johannes Petrus Hasebroek, een verbeterde uitgave van de Kerkklokstoonen die verscheidene malen is herdrukt. Het was ook Betsy Hasebroek die met dankbaarheid terugdacht aan de stimulerende invloed van haar grootmoeder op godsdienstig en literair gebied en die de prozaschets ‘Oudejaarsdag’ over haar sterfbed schreef.

Naslagwerken

Basse; BWG; Ter Laan; Lauwerkrans; NNBW.

Archivalia

Zie Stouten, Willem Anthonie Ockerse.

Publicaties

J.P. Kleijn, A. Kleijn geb. Ockerse, en C.F. Rüppe, Oden en gedichten gecomponeerd voor de zang en het clavier, of fluit, viool en bas (Leiden 1788).

A. Ockerse wed. Kleyn, Mengelingen in proza en poëzij, 2 delen (Leiden 1824-1827).

Voor verdere titels: zie lemma.

Literatuur

  • W.A. Ockerse, Vruchten en resultaten van een zestig jarig leven, 3 delen (Amsterdam 1823).
  • F. Nieuwenhuijzen, Musicq op de gedichten van mr. J.P. Kleijn en vrouwe A. Kleijn geb. Ockerse (Utrecht 1792).
  • Pieter en Elisabeth Hasebroek, ‘Mevrouw Kleyn-Ockerse’, in: J.P. Hasebroek, Een dichter-album van vóór honderd jaren (Amsterdam z.j. [1890]) afd. 2, 4-75 [hierin een lofdicht van Staring en ‘Oudejaarsdag’ van Betsy Hasebroek].
  • G. Kalff, ‘Onuitgegeven brieven aan J.P. Kleyn en A. Kleyn-Ockerse’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 24 (1913) 241-260.
  • Brieven van mr. A.C.W. Staring, G.E. Opstelten ed., deel 2 (Haarlem 1916) Bijlage, 338-339.
  • J. Aleida Nijland, Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786), 2 delen (Leiden 1917).
  • A.C.N. Koenheim, ‘Over: Antoinette Kleyn-Ockerse, Het slot Batestein (romance of vertelling)’, In het land van Brederode: Historisch Tijdschrift voor het Land van Vianen 4 (1979) 3, 11-20.
  • Johanna Stouten, Willem Anthonie Ockerse (1760-1826); leven en werk (Amsterdam/Maarssen 1982) [bevat ook genealogische en archivalische gegevens].
  • Piet Gerbrandy, ‘De borst des doods. Antoinette Kleijn-Ockerse en de melancholie’, in: Idem, Een steeneik op de rotsen. Over poëzie en retorica (Amsterdam 2003) 115-117.

Illustratie

Titelpagina van Antonia Ockerse, Gedichtjes en vertellingen voor kinderen, 1818 (Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties).

Auteur: Riet Schenkeveld-van der Dussen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 584

laatst gewijzigd: 09/03/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.