Moens, Petronella (1762-1843)

 
English | Nederlands

MOENS, Petronella (geb. Kubaard, Friesland 16-11-1762 - gest. Utrecht 4-1-1843), dichteres en (kinderboeken)schrijfster. Dochter van Petrus Moens (1732-1803), predikant, en Maria Albertina Lyklama Nijholt (1732-1766). Petronella Moens bleef ongehuwd.

Petronella Moens was de tweede dochter in een predikantsgezin met vier kinderen, onder wie één zoon, Jozias, die kort na zijn geboorte in 1761 overleed. Toen Petronella twee jaar oud was verhuisde zij met haar ouders en drie jaar oudere zus Adriana van Kubaard (bij Franeker) naar het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg, waar haar vader was beroepen als predikant. In 1766 stierf de moeder in het kraambed bij de geboorte van haar vierde kind, Baukje Maria. Petronella kreeg in datzelfde jaar, tijdens een logeerpartij bij een oom en tante in IJzendijke, een ernstige aanval van kinderpokken. Hierdoor werd zij voorgoed slechtziend. Toch lijkt deze handicap haar ontwikkeling nauwelijks gehinderd te hebben. Petronella bezat een buitengewoon pittig karakter: haar bijnaam was ‘Pietje Potentaat, de wilskrachtige’. Van haar vader leerde zij letters schrijven en van hem kreeg zij ook haar liefde voor auteurs als Hooft en Vondel mee. Ze hield van boeken en liet zich veel voorlezen door familieleden en vrienden, onder wie Adriana van Overstraten en de al wat oudere Rebekka Dresselaer-Ooremans. Petronella’s intellectuele aanleg bleek uit haar fabelachtige geheugen en verbale begaafdheid. De teksten van haar gedichten, tijdschriftartikelen, romans en toneelstukken – goed voor een oeuvre van meer dan honderdvijftig titels – dicteerde zij eerst aan vriendinnen en later aan een speciaal daartoe ingehuurde ‘schrijfjuffrouw’.

Dichteres

In 1785, op haar 23ste, maakte Moens haar entree in de Nederlandse letteren met het gedicht ‘De waare Christen’. Daarmee won zij een gouden medaille in een door het Amsterdamsch Dicht- en Letterlievend Genootschap uitgeschreven dichtwedstrijd. Niet lang daarna begon haar samenwerking met Adriana van Overstraten. Met deze burgemeestersdochter uit Bergen op Zoom schreef zij Esther, in vier boeken (1786), dat haar opnieuw een gouden medaille bezorgde, ditmaal uitgereikt door de Portugese synagoge in Amsterdam. Een vijftal andere gezamenlijke publicaties volgde, waaronder van Moens een Eerkrans voor Aardenburg (1788). Hiervoor kreeg ze van het Aardenburgs stadsbestuur een zilveren schenkblad. In de laatste bundel die ze met Van Overstraten uitgaf, Dichterlijke mengelingen (1791), publiceerde Moens ‘Dichterlijke gedagten bij den slaavenhandel’. Dit gedicht reflecteerde de patriotse koers die zij vanaf eind jaren tachtig steeds nadrukkelijker ging varen en die vermoedelijk zorgde voor een verwijdering tussen haar en Van Overstraten.

Patriots propagandiste

Begin jaren negentig begon voor Moens een stormachtige periode. Zij ontmoette Bernardus Bosch, een predikant die als radicale patriot zijn standplaats in Diemen had moeten verlaten en in 1791 was verhuisd naar Bergen op Zoom, waar hij een departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen oprichtte. Spoedig vormden Moens en Bosch een hecht schrijversduo. Samen schreven zij onder meer Belangelooze liefde en waare vriendschap (1791) en Onze verpligting om tot nut van ’t algemeen te werken (1791). In de zomer van 1792 ondernam de schrijfster een hoogst onconventionele stap: zij verliet, samen met haar zuster Baukje Maria, het ouderlijk huis in Aardenburg en trok bij Bosch in. Vader Moens was hierover zeer ontstemd en probeerde zijn dochters via een gerechtelijke dwangmaatregel weer naar huis te krijgen. Bosch liet de deurwaarder buiten staan, maar uiteindelijk voelden de zusters zich toch verplicht om naar Aardenburg terug te keren.

Hoewel hun onorthodoxe relatie – wellicht een affaire? – onderwerp van roddel was, bleven Moens en Bosch doorgaan als schrijverskoppel. Dat blijkt in het bijzonder uit hun gezamenlijke activiteiten op het terrein van het spectatoriale genre. Als co-auteur van Bosch leverde Moens bijdragen aan De Godsdienstvriend (1789-1793) en het zeer kritische blad De Leer-zame Praat-al (1790-1792), waarin zij nogmaals protest aantekende tegen de slavenhandel. Het tijdschrift werd tijdelijk onder censuur geplaatst, terwijl de opvolger, De Vaderlandsche Praat-al (1793 – eveneens van Moens en Bosch), wegens opruiende taal tegen het landsbestuur al na het eerste nummer werd verboden. Met Bosch vormde Moens de redactie van Mengelingen (1793) en mogelijk werkte zij ook mee aan de door Bosch geredigeerde spectator De Wereld-Beschouwer (1794-1795).

Talrijk waren Moens’ bijdragen aan het door Bosch en Martinus Nieuwenhuyzen opgerichte blad De Menschenvriend (1788-1797). Daarin betuigde ze onophoudelijk haar onvoorwaardelijke steun aan de Bataafse revolutie van 1795. Ze sprak zich uit tegen de adellijke erfopvolging, riep haar landgenoten op de nieuwe constitutie goed te bestuderen en betoonde zich een voorstandster van actief en passief kiesrecht voor vrouwen, als die ten minste over de benodigde bekwaamheden beschikten. Behalve in tijdschriften bedreef Moens in deze periode ook politieke propaganda in tal van pamfletten en gedichten, bijvoorbeeld De zegevierende patriotten in Nederland, eerste jaar der Bataafsche Vrijheid (1795).

De Vriendin van ’t Vaderland

In 1796 werd Petronella Moens hoofdredactrice van De Menschenvriend. Nieuwenhuyzen was inmiddels overleden en Bosch werd in dat jaar benoemd tot representant van het volk in de Nationale Vergadering. Iets later dat jaar beëindigde ze haar vriendschap met Bosch wegens een zakelijk geschil. Moens vulde het blad zelfstandig en dat moet voor haar een inspirerende ervaring zijn geweest. In 1798 begon zij namelijk een eigen politiek tijdschrift: De Vriendin van ’t Vaderland (1798-1799). In haar inleiding bij deze spectator beloofde Moens de lezers niet met politiek actuele kwesties te zullen vermoeien. In de praktijk bleek de spectatrice zich echter nauwelijks voor andere zaken te interesseren. Bijna alle 52 afleveringen wijdde zij aan de pogingen van de volksrepresentanten om tot een grondwet te komen. Moens zag het als haar missie dit ingewikkelde, tamelijk chaotisch verlopende proces aan gewone ‘vaderland- en deugdlievende’ burgers uit te leggen. Haar blad kreeg een emancipatorische dimensie omdat zij zowel mannelijke als vrouwelijke lezers aansprak. Door herhaaldelijk ingezonden (gefingeerde) brieven op te nemen van over het welzijn van de natie bezorgde ‘burgeressen’, maakte zij duidelijk dat ook vrouwen zich voor politiek mochten interesseren. Dat was voor de cohesie van het vaderland van cruciaal belang, want volgens Moens was het de taak van vrouwen ‘het aankomend geslacht’ op te voeden tot ‘nuttige, waarlijk edele burgers’. Vanwege teruglopende publieke belangstelling voor de Haagse politiek moest Moens in 1799 het weekblad sluiten.

Moens bleef politiek getinte werken publiceren, zoals, in dichtvorm, De woeste aanval en de schandelijke aftogt der Britten en Russen, op en van den Bataafschen grond in 1799 (1800) en Bespiegelingen over Europa (1802). Na 1800 volgde zij echter steeds meer de trend van ontpolitisering van het openbare leven en pleitte zij nadrukkelijk voor nationale verzoening. Uit deze periode dateren haar eerste kinderboeken, Letter-kransje voor lieve en brave kinderen (1806) en De kleine Suse Bronkhorst (1808).

Haagse en Utrechtse jaren 1813-1843

Na vijf jaar ingewoond te hebben bij haar zuster Baukje Maria in Aardenburg, nam Moens in 1803 haar intrek bij haar andere zuster, Adriana, aanvankelijk in dezelfde plaats, vanaf 1813 in Den Haag. Ze moest nu in haar eigen onderhoud voorzien en hoewel ze in het schrijven van kinderboeken een bron van inkomsten vond, klaagde ze ook over geldgebrek. Als broodschrijfster verleende ze haar medewerking aan verscheidene almanakken, onder meer Almanak voor Vrouwen door Vrouwen (1793-1816). Na meer dan een decennium van zwijgen gaf Moens nu ook weer blijk van haar politieke betrokkenheid. In Bij de verlossing van mijn dierbaar vaderland (1813) deelde zij in de euforie over het herstel van Nederland als onafhankelijke staat en in het tijdschrift Euphonia, een Weekblad voor den Beschaafden Stand (1814-1829) publiceerde zij gedichten als ‘Algemeene vrede van 1814’ en ‘Bij het intrekken van Napoleon Bonaparte in Parijs’ (1815). In haar roman Aardenburg, of de Onbekende volkplanting in Zuid-Amerika (1817) creëerde Moens een utopistische plantagesamenleving aan de hand waarvan zij haar ideeën over de slavenhandel verwoordde.

In 1821 verhuisde Moens naar de Oude Gracht in Utrecht, waar zij vanaf 1829 woonde met haar secretaresse Antonia Elisabeth Camphuis. Voor het eerst was Moens geheel zelfstandig. Tijdens deze Utrechtse jaren legde zij zich toe op het schrijven van boeken speciaal voor vrouwen. Met Dagboek voor mijne vrouwelijke landgenooten (1826-1831) en Legaat aan mijne vrouwelijke landgenooten (1829) pleitte zij voor de verbetering van scholing en opvoeding van het, zoals zij schreef ‘minder belichaamde’, maar ‘meer bezielde geslacht’. Financiële problemen dwongen haar tot op hoge leeftijd productief te blijven. Wellicht moeten geschriften als Aan mijn vaderland, bij den terugkomst van onze zegepralende helden, met den prins van Oranje aan het hoofd (1832) als verkapte bedelbrieven worden gezien. Zij stierf op tachtigjarige leeftijd en werd ter aarde besteld op de begraafplaats Soestbergen aan de Gansstraat in Utrecht. In 1895 werd het graf geruimd.

Reputatie

Petronella Moens was een parlementair journaliste avant la lettre, volgde de debatten in de Nationale Vergadering op de voet en profileerde zich op thema’s als de emancipatie van vrouwen en joden en de afschaffing van de slavenhandel. Toch is zij de geschiedenis ingegaan als een brave, koningsgezinde vrome dichteres en kinderboekenschrijfster, die ondanks haar slechtziendheid toch nog kunstig breien en borduren kon. Dat de militante periode in haar leven als radicale patriot nauwelijks aandacht kreeg, had te maken met de negentiende-eeuwse afkeer van de Bataafse revolutie, die men, gedesillusioneerd door de politieke ontwikkelingen van daarna, nog slechts vanuit orangistisch perspectief beschouwde. Debet daaraan is uiteraard ook de tot voor kort bij historici bestaande neiging vrouwen in de geschiedenis te negeren. Van de verandering die daarin is gekomen, heeft inmiddels ook Moens mogen profiteren. Sinds de jaren 1980 is zij onderwerp van verscheidene studies geweest. Op 1 februari 2000 werd in Nijmegen de Stichting Petronella Moens, De Vriendin van ’t Vaderland, opgericht en in datzelfde jaar publiceerde Veltman-van den Bos een veelomvattende biografie over haar. Toch vraagt bijvoorbeeld de relatie Moens en politiek in het bijzonder en die van vrouwen en politiek in het algemeen om verder onderzoek.

Naslagwerken

Van der Aa; Lauwerkrans; Nagtglas; Toin Duijx, Lexicon jeugdliteratuur (1990).

Archivalia

Zie Veltman-van den Bos (2000), 441-479.

Publicaties

  • Zie de bibliografie in Veltman-van den Bos (2000).
  • Aardenburg, of de onbekende volksplanting in Zuid-Amerika, Ans Veltman-van den Bos en J. de Vet ed. (Amsterdam 2001).
  • ‘Filant. Een geschiedenis’, in: Dorothée Sturkenboom red., Een verdeelde Verlichting. Stemmen uit de spectators (Amsterdam 2001) 51-61 [oorspr. uitgave in De Vriendin van het Vaderland 38 (1799)].

Literatuur

  • W.H. Warnsinck en J. Decker Zimmerman, Petronella Moens (Amsterdam 1843).
  • Maria van Ackere-Doolaeghe, Petronella Moens, Holland’s blinde dichteres. Mijne Noord-Nederlandsche kunstvriendin herdacht (Antwerpen 1872).
  • Myriam Everard, ‘Een oude heer in de Hof van Eden’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 13 (Amsterdam 1993) 109-121.
  • Lia van Gemert en Ans J. Veltman-van den Bos, ‘Schrijfsters in de literaire kritiek tussen 1770/1850’, Nederlandse Letterkunde 2 (1997) 258-268.
  • E. Hagen, ‘Petronella Moens: Vriendin van ’t Vaderland. Vrouwen en politiek rondom 1800’, Skript. Historisch Tijdschrift 20 (1998) 210-220.
  • Lotte Jensen, ‘De eerste vrouwelijke recensent van Nederland? Petronella Moens en haar verdediging van het vrouwelijk schrijverschap’, Historica 23 (2000) 3, 18-20.
  • A.J. Veltman-van den Bos, Petronella Moens (1762-1843). De Vriendin van ’t Vaderland (Nijmegen 2000).
  • Lia van Gemert, ‘Echte helden zie je zelden. Idolen in het Nederlandse epos’, De Achttiende Eeuw 38 (2006) 22-38, 104-105.
  • A.J. Veltman-van den Bos en J. de Vet, De vriendenrol van Petronella Moens (Nijmegen 2009).
  • www.petronellamoens.nl.

Illustratie

Portret, door Margaretha Cornelia Boelaard, 1820-1824 (Centraal Museum, Utrecht). 

Auteur: Edwina Hagen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 587

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.