Siewertsz van Reesema, Cornelia (1880-1963)

 
English | Nederlands

SIEWERTSZ van REESEMA, Cornelia, vooral bekend als Cornelia Philippi-Siewertsz van Reesema (geb. Kralingen, Rotterdam 14-9-1880 – gest. Den Haag 25-11-1963), pedagoge. Dochter van Abraham Siewertsz van Reesema (1845-1926), bankdirecteur, en Henriëtte de Graaf (1854-1923). Cornelia Siewertsz van Reesema trouwde op 2-5-1907 in Den Haag met George Philippi (1880-1968), commissionair in effecten. Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

Cornelia Siewertsz van Reesema werd geboren als oudste in een welgesteld Rotterdams gezin. Na haar volgden Ida (1881) en Nicolaas (1884). Kitty, zoals zij op jonge leeftijd genoemd werd, groeide op in een maatschappelijk betrokken omgeving: haar liberale vader probeerde minder bedeelden een helpende hand te bieden, haar diepgelovige moeder hield zich vooral bezig met opvoeding en onderwijs. Zij richtte onder meer het eerste Montessoriklasje in Nederland op. Bij de opvoeding van haar kinderen liet zij zich adviseren door Elise van Calcar. Na haar middelbare school volgde zij als toehoorster enige tijd colleges geschiedenis in Leiden, sociologie, fysiologie en psychologie in Lausanne, en bacteriologie en anatomie in Delft. Haar belangstelling ging steeds meer uit naar onderwijs aan het jonge kind. In 1907 trouwde zij met George Philippi, een zoon van vrienden van haar ouders. Zij kregen twee zoons: George Theodoor (1908-1999) en Abraham Willem (1911-1997). Het echtpaar vestigde zich in Den Haag, waar zij hun leven lang bleven wonen.

Nieuwe wegen

In 1912 werd Philippi-Siewertsz van Reesema secretaris van de door haar moeder opgerichte Vereeniging voor Paedologische Lezingen. In dat verband leerde zij in 1914 het werk van Maria Montessori kennen. Philippi trad in 1918 toe tot het hoofdbestuur van de in dat jaar opgerichte Nederlandse Montessori Vereeniging (NMV) en startte in Den Haag een opleiding voor Montessorileidsters. Haar besluit om in de opleiding af te wijken van de methode van Montessori resulteerde in een scheuring binnen de Montessoribeweging. Er ontstond een richting die vasthield aan de voorschriften van Montessori en een richting die andere methoden toeliet: de Haagse opleiding van Philippi. Voor haarzelf had dit verstrekkende gevolgen. De NMV wilde haar royeren, maar zij hield de eer aan zichzelf en nam ontslag.

Via haar moeder had Philippi in 1912 kennisgemaakt met het werk van de Belgische pedagoog Ovide Decroly, die pleitte voor het werken vanuit belangstellingscentra. Dat sprak Philippi aan. Zij sloot zich aan bij de New Education Fellowship, een organisatie van wetenschappers die zich bezighield met het ‘nieuwe onderwijs’. Verder stelde zij in verschillende artikelen in vakbladen de Montessorimethode aan de kaak. Tussen 1923 en 1938 was zij vaak langere perioden weg van huis, omdat zij studiereizen naar België, Italië, Engeland, Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland maakte. Philippi had haar eigen kinderen in hun eerste levensjaar nauwkeurig geobserveerd en daarvan een dagboek bijgehouden. Deze gegevens verwerkte zij in diverse publicaties.

Philippi’s kritiek op de Montessorimethode richtte zich op het aan banden leggen van spontane bezigheden zoals bouwen, vrij tekenen en vrij spel. Ze was ervan overtuigd dat al die ‘onbeduidende’ kinderuitingen de moeite van het bestuderen waard waren. Met haar onderzoek naar de spontane keuze van bezigheden door kleuters betrad zij een gebied dat in ons land nog nauwelijks onderzocht was. Daaruit bleek dat de meeste kleuters de voorkeur gaven aan bouwen, construeren en tekenen, gevolgd door huishoudelijk en praktisch werk. Die uitkomsten waren leidend bij de inrichting van en de werkwijze in de kleuterschool en gaven richting aan het curriculum van haar opleiding.

Een opleiding voor het nieuwe onderwijs

Tot 1918 stond het leerplan van Philippi’s opleiding vooral in het teken van de methode en de eerste publicaties van Montessori. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde ze een curriculum waarin naast rekenen, taal, aardrijkskunde en geschiedenis plaats was voor biologie, pedagogiek, psychologie, ontwikkelingspsychologie en onderzoeksmethoden. Op scholen die onder leiding stonden van oud-cursisten van Philippi – zij was erg geliefd bij hen – werd volgens deze benadering gewerkt. De leidsters stemden de omgeving af op de verlangens en behoeften van het kind, dat daarmee tot gevarieerde activiteiten kwam. Ook hielden zij rekening met de verschillende ontwikkelingsstadia van het kind.

In de Nutskleuterscholen in Eindhoven kon Philippi in 1940 als adviseur haar benadering in praktijk brengen. Ze integreerde verschillende elementen uit diverse wetenschappelijke zienswijzen, zoals het spelend bezig zijn, ontleend aan Friedrich Fröbel, het werken met materiaal ontleend aan het ‘volle leven’ van Ligthart en het gebruik van sorteer-, lees- en rekenspelletjes, zoals gebruikt door Decroly. Aan Montessori ontleende zij het huishoudelijk werk, muziek en ritmiek. Hier kwam ze ook op het idee om de kleuterklas in te delen in verschillende speel- en werkhoeken waar de kinderen in kleine groepjes bezig waren. Zo was er een poppenhoek, een blokkenhoek, een hoek met Montessori’s zintuigmateriaal en een hoek met Decroly’s ‘leermiddelen’. Bankjes zorgden voor de afbakening van de verschillende hoeken. Zij introduceerde tevens het vrije spel dat zij in 1938 voor het eerst in Londen had gezien.

Tijdens de oorlogjaren 1940-1945 vonden de lessen onder zeer moeilijke omstandigheden plaats. Lichamelijk en geestelijk vergde dit veel van Philippi. Ook financieel had het echtpaar Philippi het moeilijk. Een paar maanden voor de bevrijding verloor haar man zijn been bij het bombardement op het Bezuidenhout in Den Haag. Voor beiden kwam deze klap hard aan. Tijdens zijn revalidatieperiode kwam zij tot rust in een rusthuis. Daarna zette zij haar werk onverminderd voort, tot het moment dat zij, tegen haar zin, in 1947 ontslag moest nemen. In 1950 zag Philippi haar inspanningen beloond met de opening van een nieuwe openbare kleuterschool in Den Haag. Tot op hoge leeftijd bleef ze lesgeven en publiceren. Over de verzoening met Montessori die aan het einde van haar leven plaatsvond, schreef zij in Paedagogische Studiën van 1962. Een jaar later stierf Cornelia Philippi-Siewertsz van Reesema.

Betekenis

Philippi’s belangrijkste bijdrage aan de Nederlandse pedagogiek zijn de speel- en werkhoeken, die tegenwoordig gemeengoed zijn in de kleuterschool. Zij volgde de ontwikkelingen binnen de pedagogische en psychologische wetenschappen kritisch, onderzocht welke aspecten daarvan recht deden aan het individuele kind en voegde deze zo nodig aan het bestaande concept toe.

Archivalia

Voor een overzicht, zie Hazenoot, In rusteloze arbeid, 183-184.

Publicaties

Voor een overzicht, zie: Hazenoot, In rusteloze arbeid, 263-265.

Literatuur

  • Elly Singer, ‘C. Philippi-Siewertsz van Reesema (1880-1963). Pionierster op het gebied van kinderstudies en kleuteronderwijs’, in: Mineke van Essen en Mieke Lunenberg red., Vrouwelijke pedagogen in Nederland (Nijkerk 1991) 107-116.
  • Annemiek van Drenth en Mineke van Essen, ‘Shoulders squared ready for battle with forces that sought to overwhelm. West-European and American woman pioneers in the educational sciences, 1800-1910’, Paedagogica Historica 39 (2003) 263-284.
  • Annemiek van Drenth en Mineke van Essen, ‘Different Roots, Similar Outcomes’.The position of Dutch and American Woman in Early Twentieth Century Educational Sciences, in: Aladair A. MacDonald en Arend H. Huussen jr. red., Scholarly Environments: Centres of Learning and Institutional Contexts 1500-1960 (Leuven etc. 2004) 151-167.
  • Annemiek van Drenth en Mineke van Essen, ‘The ambiguity of professional gender: woman educationists and New Education in the Netherlands (1890-1940)’, Paedagogica Historica 44 (2008) 379-396.    
  • Maartje Hazenoot, In rusteloze arbeid. De betekenis van Cornelia Philippi-Siewertsz van Reesema (1880-1963) voor de ontwikkeling van het onderwijs aan het jonge kind (Groningen 2010) [dissertatie, met bibliografie].
  • Anita Meijer-Flach en Wilna Meijer, ‘Over kleuterdidactiek’, De Wereld van het Jonge Kind 37 (oktober 2010) nr. 2, 4-7.
  • Maartje Hazenoot, ‘Want wie blijft zoeken, blijft ook vinden. Henriëtte Siewertsz van Reesema-de Graaf (1854-1923), pionierster der Kindkunde’, Historica (2011) nr. 2, 12-15 [met bibliografie].
  • Maartje Hazenoot, ‘Het spel in het onderwijs: vrij of gebonden’, Lessen. Periodiek van het Nationaal Onderwijsmuseum en de Vereniging van de Vrienden 6 (2011) nr. 2, 5-8.
  • Maartje Hazenoot, ‘Spelen en leren in het onderwijs...alles op zijn tijd’, Tijdschrift voor Orthopedagogiek 52 (2013) 199-211.

Illustratie

Portretfoto, september 1970. Collectie Foto’s Thuring, Fotoburo. Haags Gemeentearchief.

 

Auteur: Maartje Hazenoot    

laatst gewijzigd: 27/11/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.