Queillerie, Maria de la (1629-1664)

 
English | Nederlands

QUEILLERIE, Maria de la, ook bekend als Maria Quelleverius (geb. Rotterdam 28-10-1629 – gest. Malakka 2-11-1664), de vrouw van Jan van Riebeeck, commandeur van de Kaapkolonie. Dochter van Abraham Quevellerius (1589-1630), predikant, en Maria du Bois (geb. 1593). Maria de la Queillerie trouwde op 28-3-1649 in Schiedam met Johan Antonisz. van Riebeeck (1619-1677), scheepschirurgijn en koopman. Uit dit huwelijk werden 5 zoons en 4 dochters geboren, van wie 3 zoons en 1 dochter jong overleden.

Maria de la Queillerie werd in Rotterdam geboren als de enige dochter van Maria du Bois en Abraham Quelleverius, een hervormd én waals predikant. Zij had twee oudere broers: Noë en Abraham. In maart 1630, ruim vier maanden na haar geboorte, overleed haar vader en hierna verhuisde Maria du Bois met haar drie kinderen naar Leiden, waar haar schoonfamilie woonde. Thuis sprak Maria zowel Nederlands als Frans. Haar vader had weliswaar een gelatiniseerde naam gevoerd, maar Maria maakte gebruik van ‘de la Queillerie’. Ten onrechte is vaak beweerd dat zij tot een adellijk Frans geslacht van hugenoten zou behoren. Haar grootouders van beide kanten behoorden tot de protestantse vluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden die zich aan het einde van de zestiende eeuw in de Republiek vestigden.

Omstreeks haar achttiende verjaardag verhuisde Maria met haar moeder naar Schiedam. Begin 1648 leerde ze er de tien jaar oudere scheepschirurgijn en koopman Jan van Riebeeck kennen, die in dienst van de VOC carrière had gemaakt in de Oost, maar op verdenking van privéhandel was teruggestuurd. Maria ontmoette Jan toen hij een bezoek bracht aan zijn familie in Schiedam, en op 28 maart 1649 (Palmzondag) traden zij in de Grote of Sint-Janskerk van Schiedam in het huwelijk.

Na de huwelijksdag volgde Maria de la Queillerie haar man naar Amsterdam. Het paar bewoonde het pand De Samaritaan aan de Egelantiersgracht. Op 13 maart 1650 werd Anthony geboren en ruim een jaar later, op 15 augustus 1651, Lambertus. Nog geen maand later overleed de inmiddels anderhalf jaar oude Anthony. In december 1651 trad Jan van Riebeeck weer in dienst van de VOC. Hij kreeg de opdracht om aan de Kaap de Goede Hoop, halverwege de reis naar Indië, een verversingsstation te stichten. Op kerstavond verliet het jonge gezin met twee nichtjes van Jan van Riebeeck, Elisabeth en Sebastiana van Opdorp, de Republiek.

Aan de Kaap

De eerste zeereis van Maria de la Queillerie verliep voorspoedig. Ruim drie maanden later, begin april 1652, bereikte zij de Kaap. Eenmaal aan land kreeg de helft van de ongeveer honderd compagniesdienaren dysenterie. Ook Maria de la Queillerie raakte besmet. Begin augustus verruilde het gezin de tenten op het strand voor een plek in het in aanbouw zijnde fort. Vermoedelijk was de behuizing krap. In een brief klaagde een secretaris dat Maria de la Queillerie hem vanuit het woonkamervenster te veel op zijn vingers keek. Daarbij maakte hij nog een schimpende opmerking over haar mooie zijden kleren. Aan de Kaap breidde het gezin zich in de loop der jaren uit met twee zonen, van wie er één na enkele maanden overleed, en drie dochters. Bij het opvoeden van de kinderen en in de huishouding kreeg Maria de la Queillerie steun van de nichtjes Elisabeth en Sebastiana. Toen zij in 1653 en 1654 trouwden en met hun echtgenoten (kooplieden) naar Indië vertrokken, kreeg Maria de la Queillerie de beschikking over twee slavinnen uit Batavia. Een meer ingrijpende verandering vormde waarschijnlijk de komst van Krotoa, een tienjarige Khoi-meisje. Maria de la Queillerie nam haar als dienstmeisje op in het gezin en noemde haar Eva. Krotoa leerde de Nederlandse taal en fungeerde als tolk met de oorspronkelijke bewoners, de Khoisan. Als commandeursvouw was Maria de la Queillerie zich bewust van haar vooraanstaande positie. Ook trad zij vanaf 1658 op als een soort bankierster: ze leende tegen rente geld aan vrijburgers.

Ongetwijfeld was Maria de la Queillerie veel tijd kwijt aan haar gasten. Behalve dat zij de maaltijd gebruikte met de hogere compagniesdienaren, schoven er regelmatig stamhoofden of leidinggevenden van passerende schepen aan. Soms leidde dit tot feestelijke maaltijden met muziek. Er is wel gesuggereerd dat Maria de la Queillerie op zulke avonden de klavecimbel bespeelde, maar dat is niet bewezen. Op den duur werd het toenemende aantal gasten de commandeur en zijn vrouw te veel. Het veroorzaakte ‘geen kleine onvrijheid voor het opperhoofd’ en bezoekers namen servetten en borden mee ‘want’, zo zeiden zij, ‘het is toch maar eigendom van de Compagnie’ (gecit. Boëseken, 94). Een van de gasten was de Franse bisschop Nicolas Etienne, die noodgedwongen tien maanden aan de Kaap verbleef. Vlak voor zijn vertrek in 1661 schreef Etienne dat Maria de la Queillerie, ‘haar religie buiten beschouwing gelaten, een van de wijste vrouwen is, die ik ooit gezien heb. Ook wordt zij door iedereen bemind’. Tijdens discussies maakte zij indruk op de bisschop door haar zelfbeheersing en grote bijbelkennis. Openhartig voegde Etienne daaraan toe: ‘Zij is niet stijfhoofdig; wat zelden voorkomt; en ik geloof dat het niet moeilijk zou zijn haar te bekeren, wanneer zij weduwe was’ (gecit. Mees, 122). Dat Maria de la Queillerie de Franse taal beheerste, speelde ongetwijfeld mee in de goede verstandhouding tussen beiden.

Levenseinde

Na tien jaar kwam er voor Jan van Riebeeck en Maria de la Queillerie een einde aan de Kaapse periode. Met hun drie jonge dochters, Maria, Elisabeth en Joanna, vertrokken zij in mei 1662 naar Batavia. Beide zoons, Lambertus en Abraham, waren twee jaar eerder naar de Republiek teruggekeerd. In juli 1662 kwam het gezin aan in Batavia en reisde enkele maanden later naar Malakka, waar Jan van Riebeeck tot commandeur werd benoemd. De overstap naar Zuidoost-Azië bracht voor Maria de la Queillerie weinig voorspoed. Het tropische klimaat met hevige stormen bracht niet alleen schade aan hun woning, maar was ook een aanslag op haar gezondheid. Enkele dagen nadat een te vroeg geboren zoon was overleden, stierf de 35-jarige Maria de la Queillerie, op 2 november 1664. Volgens Jan van Riebeeck was het levenseinde van zijn beminde ‘zeer pijnlijk en smartelijk’. Bij de begrafenis waren meer dan duizend vertegenwoordigers uit Malakka en omliggende gebiedsdelen aanwezig om haar de laatste eer te bewijzen. In zijn tekst voor de grafsteen vatte Jan van Riebeeck het leven van zijn vrouw als volgt samen: ‘Wie in Rotterdam het licht, Leiden goede zeden gaf,/ Wiens trouwdag zag Schiedam, Ligt nu hier in het graf,/ October twintig zes nam vrucht, bracht pokkies bij,/ November twee ontzielt Mary la Quellerij’ (Briewe, 31).

Reputatie

Over Maria de la Queillerie persoonlijk is maar weinig bekend. Dit heeft er mede toe geleid dat zij vooral te boek staat als huisvrouw van Jan van Riebeeck. Het beperkte aantal bronnen heeft historici er niet van weerhouden om van haar een gedetailleerd beeld te schetsen. Zo is de negentienjarige Maria de la Queillerie omschreven als ‘een mooi donkerblond meisje, gezond, zacht van karakter, gelijkmatig van humeur, rustig en volhardend’ (Suid-Afrikaanse biografiese woordeboek 2, 826). Vooral in de jaren vijftig van de vorige eeuw – in 1952 werd de driehonderdste verjaardag van de landing van Jan van Riebeeck in Zuid-Afrika en Nederland groots gevierd – was er aandacht voor Maria de la Queillerie als volksmoeder van de (Hollandse) Afrikaners. Samen met haar man stond zij symbool voor de komst van de westerse beschaving en het christendom in Zuidelijk Afrika. Vroomheid, deugdzaamheid en ingetogenheid waren de eigenschappen die men haar toedichtte.

Wat betreft haar uiterlijk is Maria de la Queillerie nog onbekender. Een dubbelportret van de schilder Dirck Craey uit 1650, dat vele malen gereproduceerd is voor bankbiljetten, postzegels en schoolboeken, blijkt niet Jan van Riebeeck en Maria de la Queillerie te verbeelden. Van het hier bijgevoegde portret uit omstreeks 1660 kan evenmin met zekerheid gezegd worden dat het om haar gaat. Het zou ook Van Riebeecks tweede vrouw, Maria Scipio, kunnen zijn. De ontstaansgeschiedenis van het standbeeld van Maria de la Queillerie onderstreept deze onwetendheid. Naar aanleiding van de Van Riebeeckherdenking in 1952 gaf de Nederlandse regering opdracht om een standbeeld van Maria de la Queillerie te vervaardigen. Toen de beeldhouwer, Dirk Wolbers, de voorzitter van het Nationale Comité Van Riebeeckherdenking om een afbeelding vroeg, werd hem geadviseerd zijn eigen vrouw als model te nemen. Ondanks alle veranderingen – vooral in Zuid-Afrika – staan de standbeelden van Jan van Riebeeck en Maria de la Queillerie nog steeds in het centrum van Kaapstad. In dat opzicht is ‘hun beeld als deugdzame volksplanters’ letterlijk en figuurlijk ‘vrijwel onaangetast gebleven, ordentelijk en dus saai’ (Jansen, 11-12).

Naslagwerken

Van der Aa; NNBW; Suid-Afrikaanse biografiese woordeboek.

Literatuur

  • E.C. Godée Molbergen, De stichter van Hollands Zuid-Afrika (Amsterdam 1912).
  • Briewe van Johanna Maria van Riebeeck en ander Riebeeckiana, D.B. Bosman ed. (Amsterdam 1952).
  • W.C. Mees, Maria Quevellerius – huisvrouw van Jan van Riebeeck – en haar omgeving (Assen 1952).
  • Daghregister gehouden by den oppercoopman Jan Anthonisz van Riebeeck, D.B. Bosman en H.B. Thom ed., 3 delen (Kaapstad 1952-1957).
  • Anna de Villiers, Vrouegalery. Die lewe en werk van ’n aantal bekende vroue in Suid-Afrika (Kaapstad 1962).
  • Paul H. van Molle, ‘De eerste Zuidafrikaanse vrouw kwam uit de Suidelijke Nederlanden’, Historia 1 (1966) 139-147.
  • Anna J. Boëseken, Jan van Riebeeck en sy gesin (Kaapstad 1974).
  • F.G. Kretschmar, ‘To be or not to be: de Van Riebeeck portretten in het Rijksmuseum’, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 38 (1984) 97-139.
  • Karel Schoeman, Armosyn van die Kaap: voorspel tot vestiging, 1415-1651 (Kaapstad 1999).
  • Karel Schoeman, Armosyn van die Kaap: die wêreld van ’n slavin, 1652-1733 (Kaapstad 2001).
  • Ena Jansen, ‘Eva, wat sê hulle?’ Konstruksies van Krotoa in Suid-Afrikaanse tekste (Amsterdam 2003).
  • Dan Sleigh, Stemmen uit zee (2002). Vertaling: R. de Jong-Goossens (Amsterdam 2004) [roman].
  • Willem-Pieter van Ledden, Jan van Riebeeck tussen wal en schip. Een onderzoek naar de beeldvorming over Jan van Riebeeck in Nederland en Zuid-Afrika omstreeks 1900, 1950 en 2000 (Hilversum 2005).

Illustratie

Portret, door onbekende kunstenaar, ca. 1660. Het portret zou ook van Jan van Riebeecks tweede vrouw Maria Scipio kunnen zijn (Rijksmuseum, Amsterdam).

Auteur: Willem-Pieter van Ledden

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 295

laatst gewijzigd: 20/02/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.