© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Annet Mooij, Reynvaan, Johanna Paulina, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Reynvaan [12/07/2017]
REYNVAAN, Johanna Paulina (geb. Amsterdam 5-4-1844 – gest. Amsterdam 19-3-1920), ziekenverpleegster en adjunct-directrice van een ziekenhuis. Dochter van Apolonius Johannes Reynvaan (1806-1889), tabakshandelaar, en Maria Cornelia van de Poll (1814-1854). Johanna Reynvaan bleef ongehuwd.
Johanna (Anna) Reynvaan groeide op als derde kind in een groot Amsterdams burgergezin. Van de tien kinderen die in het gezin geboren werden, overleefden er zes. Toen Anna tien jaar oud was stierf haar moeder in het kraambed. Johannes Reynvaan hertrouwde met Catharina Hachmeester Eekhout, met wie hij nog eens vier kinderen kreeg.
Gediplomeerd verpleegster
Anna Reynvaan kreeg thuis onderwijs van een Franse gouvernante. Als ongehuwde dochter bleef ze wonen in het ouderlijk huis, maar ze kreeg al snel de ambitie om zich buitenshuis verdienstelijk te maken. Geïnspireerd door een vrouwelijk familielid vatte ze in 1870 het plan op om in Duitsland te helpen bij de verzorging van de gewonden in de Frans-Duitse oorlog. Haar vader gaf hiervoor echter geen toestemming. Pas in 1878 deed zich een nieuwe kans voor om haar leven meer inhoud te geven. Onder leiding van jonkvrouw Jeltje de Bosch Kemper was dat jaar de eerste officiële opleiding voor lekenverpleegsters opgericht. Er gingen in de medische wereld al langer stemmen op om het verpleegstersvak om te vormen tot een fatsoenlijk beroep voor ongehuwde vrouwen uit de beschaafde stand. Reynvaan schreef zich in voor de eenjarige opleiding van het Witte Kruis en werd in 1880 de zevende kandidaat die haar diploma haalde. Haar praktische training ontving zij in het Amsterdamse Binnengasthuis, waar de patiëntenzorg op een laag peil stond en de verzorging in handen was van ongeschoolde, vaak ruwe knechten en meiden. Als gediplomeerd verpleegster aanvaardde Reynvaan een betrekking in het pas geopende Burgerziekenhuis, dat vooropliep bij de professionalisering van de verpleging. Zij voelde zich echter meer aangetrokken tot de gemeentelijke gasthuizen, juist vanwege de achterstand die deze op het gebied van de verpleging bezaten.
In 1881 bood Reynvaan haar diensten aan bij het Binnengasthuis. Zij werd hier toegelaten, maar de veranderingen die zij wilde doorvoeren, stuitten op grote weerstand, ook bij de ziekenhuisleiding. Daarom maakte zij in 1882 de overstap naar het Buitengasthuis, waar ze een warmer onthaal kreeg. Dit gasthuis, dat onder leiding stond van de vooruitstrevende geneesheer Jacob van Deventer, was een verzamelplaats van ongeneeslijk zieken, krankzinnigen en lijders aan besmettelijke ziekten. Op het gebied van hygiëne en patiëntenzorg was het er nog droeviger gesteld dan in het Binnengasthuis. Hoe beroerd de situatie ervoor stond, bleek in 1882 bij de verschijning van een gemeentelijk rapport over de kwaliteit van de verpleging in de gasthuizen. Er kwamen zoveel misstanden aan het licht dat de gemeenteraad in 1883 besloot in te grijpen: voortaan lag de ziekenverpleging in handen van gediplomeerde verpleegsters. Op 17 mei 1883 werd Reynvaan aangesteld als adjunct-directrice van het Buitengasthuis.
Opleiding en aanzien van de verpleegster
Reynvaan werkte samen met Van Deventer aan de verbetering van de ziekenzorg en de modernisering van de verpleging. Eén vernieuwing was de introductie van uniformen voor het personeel. De veranderingen riepen veel verzet op. Toen zij de nachtdienst had ingevoerd en niet te beroerd bleek om in de kleine uurtjes zelf de controle hierop uit te voeren, dreigden enkele personeelsleden haar zelfs ‘de poten te breken’ (Van Brink-Poort, 8). Reynvaan zette door en maakte zich vervolgens sterk voor de scholing van nieuwe krachten. Samen met Van Deventer organiseerde zij een verpleegstersopleiding in het Buitengasthuis, waarbij zij zelf het praktijkgedeelte voor haar rekening nam; Van Deventer gaf theorie. Deze opleiding diende al spoedig als blauwdruk voor andere opleidingen in het land. Reynvaan drukte haar stempel op de vele lichtingen nieuwe verpleegsters die zij in de loop der jaren onder haar hoede kreeg. Het verpleegstervak vereiste volgens haar ernst en toewijding en was daardoor geschikt voor ontwikkelde, beschaafde vrouwen. Ze bleef nauw betrokken bij initiatieven die de beroepsontwikkeling verder moesten stimuleren en werkte mee aan de oprichting van het tijdschrift Maandblad voor Ziekenverpleging, dat in 1890 voor het eerst verscheen. Tot aan haar dood had ze een plaats in de redactie.
In 1891 kwam Reynvaan in het geweer tegen de roman, Zuster Bertha van de arts en literator Arnold Aletrino. De roman vertelt het verhaal van een jonge Amsterdamse vrouw die haar dagen slijt in verstikkend nietsdoen. Zij besluit verpleegster te worden, maar het vak voldoet niet aan haar verwachtingen. Het enige lichtpuntje in haar nieuwe leven is de toenadering tussen haarzelf en een van de artsen. Als de dokter gaat weifelen – hij beseft dat zijn gevoelens slechts zijn ingegeven door de troosteloze omgeving van het gasthuis – verlaat Bertha in wanhoop het gasthuis. Reynvaan vond dat Aletrino met deze voorstelling van zaken haar vak besmeurde, en reageerde een jaar later met haar deels autobiografische novelle: Zuster Clara. Schetsen uit het leven eener verpleegster in een stedelijk gasthuis. Aletrino 'dreigt in één slag te vernietigen, wat anderen zo moeitevol getracht hebben op te bouwen', aldus Reynvaan in haar voorwoord. Ook hield hij geen rekening met de hogere roeping die verpleegsters voelden. Haar protagoniste Clara van Doorne leidt, evenals Bertha, een onbevredigend bestaan voordat zij zich aanmeldt als leerling-verpleegster. En evenals de laatstgenoemde ontmoet ook zij teleurstelling en tegenslag op haar weg, maar zij weet deze te overwinnen. Clara is daardoor in staat zich met overgave te wijden aan haar taak, in een gezonde omgeving die voor broeierige affaires geen ruimte laat.
Met De Bosch Kemper en Van Deventer organiseerde Reynvaan in datzelfde jaar 1892 in Amsterdam de eerste Samenkomst voor Belangstellenden in Ziekenverpleging. Dit congres was een eerste stap op weg naar een grotere uniformiteit in opleiding en examens. Met dit doel werd in 1893 ook de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging opgericht. Reynvaan en De Bosch Kemper namen samen met vijf medici zitting in het bestuur. In 1900 kreeg de Bond concurrentie van de radicaler en minder elitair ingestelde vakvereniging voor verpleegkundigen, Nosokómos, waarvan Arnold Aletrino en Aletta Jacobs de oprichters waren. Hun inspanningen voor de verbetering van de sociale positie van verpleegsters ondervonden weinig of geen steun van Reynvaan en de Bond.
Toen het Buitengasthuis in 1893 werd gesloten, verhuisde Reynvaan mee naar het nieuwe Wilhelmina Gasthuis. Als adjunct-directrice gaf zij daar nog drie jaar leiding aan de verpleging, maar ze begon zelf gezondheidsproblemen te krijgen (galstenen). Ze vierde in 1895 nog wel haar twaalfeneenhalfjarig jubileum als adjunct-directrice en werd verblijd met de instelling van het J.P. Reynvaan-fonds, bedoeld voor steun aan verpleegsters van de gemeentelijke gasthuizen die zelf door ziekte in de financiële problemen dreigden te raken.
Op 15 augustus 1896 dwongen gezondheidsklachten Reynvaan haar werk neer te leggen, al bleef zij letterlijk en figuurlijk dicht in de buurt van haar oude omgeving. Zij betrok een woning schuin tegenover het Wilhelmina Gasthuis en bleef actief voor het Maandblad, de Bond en als bestuurslid van diverse verenigingen. In 1899 was Reynvaan nauw betrokken bij de oprichting van de Bond van Directrices en Adjunct-directrices van Ziekeninrichtingen. Ook zat zij als voorzitter in de commissie die in 1913 voor de tentoonstelling 'De vrouw 1813-1913' de afdeling Ziekenverpleging inrichtte.
Hoezeer Reynvaan naam had gemaakt in de Amsterdamse ziekenhuiswereld, blijkt wel uit de grootse viering van haar zeventigste verjaardag in 1914, waarop zij vele blijken van waardering ontving. Daarna trok zij zich meer uit het openbare leven terug. Een epidemie van de Spaanse Griep maakte in 1920 een einde aan haar leven. Ze werd 75 jaar.
Reputatie
Anna Reynvaan heeft zich met grote werkkracht en volharding gekweten van de taak die zij op haar schouders had genomen. Haar beschavende missie in het Buitengasthuis wist zij tot een goed einde te brengen. Door haar actieve betrokkenheid bij de invulling en professionalisering van haar vak was zij van grote betekenis voor de opwaardering van de ziekenverpleging in de Amsterdamse ziekenhuizen en daarbuiten. Voor vrouwen uit de beschaafde stand heeft zij bovendien het pad naar een fatsoenlijke werkkring geëffend.
Reynvaans inzet voor de verpleegkundige beroepsbelangen was behoudend van aard. Ze zag het vak als een roeping en kwesties als salariëring, arbeidsomstandigheden en maatschappelijk aanzien waren in haar ogen minder belangrijk. Het ging haar meer om de beschaving van de verpleging. Ook voelde ze zich meer verbonden met de geneesheer-directeur dan met de 'gewone verpleegsters' van lagere komaf, die in steeds grotere aantallen het ziekenhuis instroomden. Zij had er geen bezwaar tegen dat artsen en ziekenhuisdirecteuren de toon aangaven in de Bond, het Maandblad en de andere organen waarin zij zitting had. Reynvaan zag het verpleegstersberoep als een typisch vrouwelijk, dienend beroep en beschouwde de verpleegster als ondergeschikte van de arts. Toch wordt zij tot vandaag gezien als een belangrijke voortrekker van de moderne ziekenverpleging. De voormalige verpleegstersopleiding in het Wilhelmina Gasthuis is naar haar vernoemd, er staat een beeltenis van haar op de toegangspoort en er zijn in het land diverse Anna Reynvaanstraten. Jaarlijks wordt in Amsterdam de Anna Reynvaanlezing gehouden, waarbij een spraakmakende verpleegkundige een lezing houdt.
Naslagwerken
BWN.
Publicaties
- Zuster Clara: schetsen uit het leven eener verpleegster in een stedelijk gasthuis (Amsterdam 1892).
- Bijdragen in: Maandblad voor Ziekenverpleging, (1890-1920). [sinds 1914 Tijdschrift voor Ziekenverpleging].
Literatuur
- Necrologieën in: Tijdschrift voor Ziekenverpleging 30 (apr. 1920) 195, 202, en De Groene Amsterdammer, 27-3-1920.
- M. van Brink-Poort, Anna Reynvaan (Amsterdam 1963).
- C. Bakker-van der Kooij, ‘De maatschappelijke positie van verpleegsters in de periode 1880-1940’, Tijdschrift voor Geschiedenis 96 (1983) 454-475.
- N. Wiegman, ‘"Gij completeert zijn arbeid”. Over de professionalisering van het verpleegkundig beroep (1880-1925)’, Gewina 19 (1996) 296-312.
- N. Wiegman, 'Anna Reynvaan, de eerste Nederlandse Nightingale' (1844-1920), Geschiedenis der geneeskunde 7 (2000-2001) 290-297.
- J. Clark, De lerende verpleegkunde, 'Opleiden voor de 21ste eeuw' (Utrecht 2001).
Illustratie
Portretfoto, door W. Zimmerman, voor 1920 (Collectie IAV - Atria kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis).
Auteur: Annet Mooij
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 767
laatst gewijzigd: 12/07/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.