© DVN, een project van Huygens ING en OGC (UU). Bronvermelding: Suzanne Loohuis, Rodrigues, Flora, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Rodrigues [25/11/2017]
RODRIGUES, Flora Juda, vooral bekend als Florrie Rodrigo (geb. Amsterdam 3-9-1893 – gest. Amsterdam 11-7-1996), danseres, choreografe en balletlerares. Dochter van Mordechaij Rodrigues (1867-1932), diamantbewerker, en Rebecca Reindorp (1869-1942), diamantbewerkster. Flora Rodrigues trouwde (1) op 24-3-1915 in Weesp met Hartog (Harry) Bierman (1886-1969), acteur (echtscheiding in 1920); (2) op 31-1-1922 in Berlijn met Cornelis (Kees) de Dood (1892-1965), journalist en schrijver. Beide huwelijken bleven kinderloos.
Flora Rodrigues groeide op in Amsterdam, in een van oorsprong Portugees-joods diamantbewerkersgezin. Flora en haar zus Rosa kregen al vroeg de liefde voor kunst en cultuur en een links politiek bewustzijn bijgebracht: hun vader was actief in de arbeidersbeweging en nam hen als kind mee naar vergaderingen van de SDAP. In 1915 trouwde Rodrigues met acteur Harry Bierman. Hij stimuleerde haar danslessen te nemen aan de Amsterdamse toneelschool. Danspedagoge Angèle Sydow onderwees de getalenteerde leerlinge in de moderne danstechniek van Emile Dalcroze. Rodrigues begon met optreden bij de Nederlandse Opera en bij verschillende revuetheaters. In het cabaret van Jean-Louis Pisuisse danste ze verkleed als straatjongen. Hier kreeg ze de artiestennaam Florrie Rodrigo, die ze haar verdere leven aanhield.
Revue en vrije dans
Rodrigues maakte furore bij de revue, maar voelde zich ook aangetrokken tot de vrije dans. Ze breidde haar repertoire uit met eigen choreografieën, die ze vanaf 1919 op het podium bracht. Met een groepje bevriende kunstenaars, die zich de Universalisten noemden, organiseerde ze soirées artistiques et litteraires in de bovenzaal van het Amsterdamse Américain met behalve muziek van Satie en Schönberg en Nederlandse, Duitse en Franse poëzie ook lezingen door haar latere echtgenoot Kees de Dood en kubistische dans door Rodrigues zelf.
In 1920 scheidde Flora Rodrigues van Bierman en vertrok ze op de bonnefooi naar het bruisende Berlijn. Al gauw trok ze in bij journalist Kees de Dood, die daar werkte als dagbladcorrespondent. Ze trouwden in 1922, met kunstschilder Carel Willink als een van hun getuigen. Rodrigues bezocht veel voorstellingen en volgde voor het eerst ook lessen klassiek ballet. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaf ze les en trad ze op in revuetheaters. Progressief Duitsland omarmde het ‘soepele, donkerharige, komische kindvrouwtje’, zoals ze in de pers werd gekarakteriseerd (gecit. BWSA). Ze werd aangenomen bij het beroemde cabaret Die Rakete, waar ze naam maakte als expressionistisch danseres. Vanwege het toenemende antisemitisme in Duitsland keerde Rodrigues met haar echtgenoot in 1924 terug naar Amsterdam, waar ze in datzelfde jaar een balletschool inrichtte op de zolder van hun huis.
Flora Rodrigues begon zich na haar terugkeer steeds sterker politiek te profileren. In 1930 werd ze lid van de Communistische Partij Holland (CPH) en de Socialistische Kunstenaars Kring en in 1933 sloot ze zich aan bij het antifascistische Comité voor Kunstenaars en Intellectuelen. Ze drukte haar politieke ideeën ook uit in haar choreografieën en maakte stukken als Rouwlied voor Lenin (1930) en De mijnwerker (1930). Eind jaren dertig zegde Rodrigues haar partijlidmaatschap weer op. Ze bleef zichzelf een communiste noemen, maar wilde haar sociale bewogenheid zelfstandig en op haar eigen manier een plaats in haar leven geven.
In 1934 ontstond er ophef rond haar choreografie Schepelingen, een stuk dat het neerslaan van de muiterij op De Zeven Provinciën in 1933 verbeeldde – waarbij 23 stakende zeelieden waren omgekomen. Enkele recensenten liepen tijdens de voorstelling verontwaardigd de zaal uit en De Telegraaf kopte ‘Weerzinwekkende revolutionaire propaganda’. Naar aanleiding van deze berichtgeving verbood burgemeester De Vlugt verdere uitvoeringen van Schepelingen. Bovendien werd Rodrigues verplicht haar stukken voortaan ter goedkeuring voor te leggen aan de politie, die de generale repetities zou komen bezoeken. De Schepelingen-affaire deed de populariteit van Flora Rodrigues onder linkse intellectuelen en arbeiders verder toenemen, maar in theaters was ze steeds minder welkom. Bovendien verloor haar balletschool veel leerlingen. Daarom zocht ze met haar man en enkele leden van de naar haar genoemde dansgroep Florrie Rodrigo een toevlucht in Brussel, waar ze van 1935 tot 1937 verbleef. Hier trad ze met drie andere danseressen als Les Quatre Femmes Rodrigo op in revuetheaters. Ondertussen bleef ze ook maatschappijkritisch werk maken. Zo werd Hitler in haar antifascistische ballet Vreemd Land (1936) verbeeld door een grote lichtbol die – rollend over het podium – dood en verderf zaaide.
In en na de oorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde Rodrigues in Amsterdam. Haar huwelijk met een niet-joodse man behoedde haar de eerste jaren voor deportatie. In 1941 werkte ze zelfs nog mee aan de balletfilm Droomland Melodie. De rest van de oorlog overleefde ze met hulp van haar man, ondergedoken in hun huis. Dankzij de verborgen schuilplaats die daar was ingericht, ontsnapte zij aan enkele razzia’s. Haar moeder en zus ontkwamen niet aan deportatie en werden in Auschwitz vermoord. Na afloop van de oorlog trad Rodrigues op bij verschillende bevrijdingsmanifestaties en danste ze korte tijd bij het Ballet der Lage Landen. Ook maakte ze enkele choreografieën, waaronder het anti-oorlogsballet Verzet (1947). Hiermee vertegenwoordigde ze Nederland op het internationale balletconcours in Kopenhagen.
In 1949 beëindigde Flora Rodrigues haar danscarrière. Tante Floor, zoals haar leerlingen haar noemden, ging zich volledig wijden aan het lesgeven. Op haar balletschool onderwees ze zowel amateurs als professionals ‒ onder wie Lucas Hoving en Greetje Donker. Ze zou tot op hoge leeftijd een bevlogen en geliefd docente blijven. Rodrigues, die in 1965 weduwe werd, bleef haar politieke beginselen haar hele leven trouw ‒ ‘Ik ben rood en ik blijf rood. Daar is nou eenmaal niets aan te doen’ (Trouw, 1996).
Vanwege haar verdiensten voor de dans werd Rodrigues op haar negentigste geridderd in de Orde van Oranje-Nassau. In 1993 werd, ter gelegenheid van haar aanstaande honderdste verjaardag, een bronzen borstbeeld van de hand van Frank Rosen onthuld in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Flora Rodrigues stierf op 11 juli 1996, in de ouderdom van 102 jaar.
Naslagwerken
BWSA.
Archivalia
TIN-collectie, Bijzondere Collecties UvA, Amsterdam: archief F. Rodrigues [een van haar plakboeken is er online in te zien, URL: http://files.tin.nl/flip/rodrigo, geraadpleegd 03/03/2015].
Literatuur
- De Telegraaf, 15-9-1919.
- De Telegraaf, 16-3-1930.
- De Kunst, 10-10-1931.
- De Telegraaf, 18-5-1934.
- De Tribune, 23-5-1934.
- ‘Een gesprek met Florrie Rodrigo’, Politiek en Cultuur 2 (1947) 247-258.
- E. van Schaik, Op gespannen voet. Geschiedenis van de Nederlandse theaterdans vanaf 1900 (Haarlem 1981) 29-35.
- De Waarheid, 6-9-1983.
- Het Vrije Volk, 1-5-1982.
- NOS, Een leven lang. Interview met Florrie Rodrigo, 12-3-1984 [URL: http://www.woord.nl/luister.IMX_NOS_722489.html, geraadpleegd 03/03/2015].
- C. Debrot, Verzameld werk, 6. Over dans (Amsterdam 1988) 201-203.
- NRC Handelsblad, 2-9-1993.
- Trouw, 2-9-1993.
- De Volkskrant, 13-6-1996.
- [necrologie], Trouw, 13-7-1996.
Illustratie
Florrie Rodrigo, door onbekende fotograaf, rond 1917 (Collectie Theater Instituut Nederland).
Auteur: Suzanne Loohuis
laatst gewijzigd: 25/11/2017
De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.